Hutten bouwen
"Gaan jullie mee een hut bouwen?" roept Jaap tegen Ruth en Jan-Willem. "Mijn vader heeft een grote boom gesnoeid en de takken liggen nu achter in de tuin." De tuin van Jaap is groot en achterin staan veel struiken en bomen. "Hier," roept Ruth, en ze wijst op een open plaats achter de grote eik. "Nee joh," zegt Jaap, "dat valt veel te veel op. Het wordt toch zeker een geheime hut!" - "Wacht dachten jullie hiervan," roept Jan-Willem vanuit de struiken. "Als we hier zitten kan niemand ons zien."
Jan-Willem begint de bladeren weg te harken en stampt de aarde aan. Ruth haalt takken op. Jaap is al een touw aan het spannen van een boomstam naar een dikke tak. Daarover moeten straks de losse takken gelegd worden. Ruth probeert er vast één over het touw te leggen. De tak komt net zo hard weer omlaag.
"Au!" brult Jaap en hij wrijft over een beginnende buil. "Dom kind, jij kan helemaal geen hut bouwen," roept hij woest. "Ga liever met je poppen spelen."
Nu is Ruth ook kwaad. "Omdat jij een jongen bent, denk je zeker dat je alles het beste kan! Als je maar weet, dat ik al heel vaak heb geholpen als onze soeka werd gebouwd." Jan-Willem en Jaap staren Ruth aan. "Als wat werd gebouwd?" - "De soeka," zegt Ruth, "een hut. Wij bouwen er thuis elk jaar één."
"Jullie bouwen thuis een hut? Waarom? En waar dan? Jullie hebben niet eens een tuin." Jan-Willem en Jaap kijken Ruth stomverbaasd aan. "Ach, mevrouw de huttenbouwer," zegt Jaap met een buiging, "kunt u er dan misschien voor zorgen dat we voortaan geen takken meer op ons hoofd krijgen."
"Stik!" zegt Ruth, maar ze moet ook lachen. "Elk jaar als de zomer bijna voorbij is, bouwen wij een hut op het balkon en daar eten we dan, acht dagen lang," zegt Ruth. "Natuurlijk!" knikken Jan-Willem en Jaap, "gezellig zo op het balkon." - "Dan is het feest," legt Ruth geduldig uit, "soekot, loofhuttenfeest. En zo'n hut noemen we een soeka. Nou, gaan we nog verder met onze hut?" Ze werken de hele middag door en de hut wordt steeds echter. Jaap heeft een hamer en spijkers gehaald om het bouwsel te verstevigen. Jan-Willem komt met een bezem die als steun voor het dak moet dienen. De dag is om voor ze er erg in hebben.
De volgende morgen zijn ze al vroeg weer in de tuin. Ruth sleept twee autobanden mee. "Dat zijn mooie stoelen," zegt ze. Jaap heeft een oud kleed onder zijn arm en in zijn andere hand een kratje. Jan-Willem heeft alleen maar een idee. "Vannacht," roept hij opgewonden, "dacht ik ineens, dat we in de hut konden eten en misschien wel slapen. Net als Ruth op het balkon. Het mag van mijn moeder."
Ze gaan hard aan het werk om de hut nog mooier te maken. Tussen de middag eten ze hun brood alvast in de hut. Jaap meldt, dat zijn ouders het goed vinden. Ook Ruth heeft toestemming om een paar nachtjes te kamperen. Die avond stappen ze met hun slaapzakken en drie zakken snoep de hut in.
In de hut is het donker, maar als hun ogen wat gewend zijn zien ze pas goed, dat er allerlei gaten in het dak zitten. Je kunt zo de lucht zien en de sterren. Om hen heen ruisen de bladeren van de bomen. Het klinkt een beetje geheimzinnig, je gaat er vanzelf zachter van praten.
"Die hut van jullie, slapen jullie daar ook in?" vraagt Jaap. "Vroeger wel," zegt Ruth, "tenminste, alleen de mannen en de jongens. Maar nu niet meer. En vrouwen en meisjes mogen er nu ook in om te eten."
Jaap gaat rechtop zitten en stoot prompt zijn hoofd tegen de bezemsteel. Het dak schudt onheilspellend. "Hé, kijk je even uit!" bromt Jan-Willem vanuit zijn slaapzak. "Toch snap ik het niet," zegt Jaap, "waarom doen jullie dat nou, zo"n hut bouwen?" Ruth legt uit: "Tijdens het loofhuttenfeest denken we aan wat er heel lang geleden is gebeurd, toen het joodse volk uit Egypte was gevlucht. Onderweg, in de woestijn hadden ze geen huizen, ze leefden in tenten en hutten, die gemakkelijk opgebroken konden worden. Later, toen ons volk in Israël woonde en veel mensen boer waren, bouwden ze zulke hutten om tijdens de oogst in te wonen."
"Maar jullie zitten toch niet meer in de woestijn of op het land?"
"We doen het om niet te vergeten," zegt Ruth. "We vieren dat we vrij zijn en niet langer slaaf in Egypte en we laten ook merken, dat we blij zijn met de oogst."
"Horen jullie dat?" zegt Jaap ineens. Het waait wat meer en het lijkt alsof de sterren niet meer zo helder schijnen. Het lijkt wel... het regent!
"Ik word nat!" brult Jan-Willem. Aan alle kanten stroomt de regen nu naar binnen. Jan-Willem probeert uit zijn slaapzak te kruipen. "Mijn rits zit vast," piept hij net voor de hut instort. In het huis van Jaap gaan de lichten aan en even later staan zijn ouders naast de hut. Vlug worden de spullen bij elkaar gepakt en Jan-Willem tillen ze met slaapzak en al op. Binnen rond de keukentafel drinken ze met z"n allen warme thee. Buiten komt de regen met bakken uit de lucht. Het hutten-avontuur is wel erg snel afgelopen!
De volgende dag regent het nog steeds, maar Ruth vindt het niet erg, want haar oma komt op bezoek. Als de bel gaat, rent Ruth naar de deur om haar binnen te laten. "Weet je wat er gisteren gebeurde?" begint Ruth nog voordat oma haar jas uit heeft. "We hadden een hut gebouwd en toen we erin wilden gaan slapen, begon het te regenen en te waaien." Oma begint te lachen. "Dat doet me denken aan die keer dat mijn vader en broers in onze soeka... Maar wacht... eerst iedereen gedag zeggen."
"Nou, het verhaal van dat loofhuttenfeest dus," begint oma. "Je moet weten, dat het vroeger allemaal anders ging dan nu. Ik woonde met mijn ouders, jouw overgrootouders, en met mijn broers in een klein dorpje ver weg in Rusland. Elk jaar op de dag na Grote Verzoendag begonnen we te bouwen aan onze loofhut. Er kwam een kar het erf oprijden vol met pijnboomtakken. De takken werden op de grond gekiept. Je kon al van een afstand de geur van hars en dennen ruiken. Als klein meisje klauterde ik altijd direct boven op die groene takkenberg. Mijn voeten zakten erin weg en het was een enorm gepiep en gekraak. "Wat sta je toch op die takken te springen?" riepen mijn broers. "Denk je soms dat het een hooiberg is? Die takken zijn voor de loofhut."
We sleepten de takken naar het midden van het erf, waar de houten wanden voor de hut al klaarstonden. Met de takken maakten we er een dak op.
Binnen in de hut was het koel en schemerig. Er drongen maar een paar straaltjes zonlicht naar binnen. Midden in de hut werden een lange tafel en een paar stoelen neergezet. Gewoon op de vochtige aarde. We hingen platen op in de hut en versierden hem zo mooi mogelijk. Als alles klaar was gingen wij op de banken liggen en keken naar het dansende zonlicht op de muur.
Nu was het wachten op de loelav die de koster zou brengen." Oma tuurt even in de verte. Het is alsof ze weer terug is in haar geboortehuis. "De palmtak werd in een nis bij het raam gezet. Ik durfde hem niet goed aan te raken, want de punten zijn vlijmscherp. "Komt deze palmtak echt uit Jeruzalem?" vroeg ik aan mijn oudste broer. "En was het daar een boom of is het een tak die van een boom is afgebroken?" Mijn broer wist het ook niet, maar dat liet hij natuurlijk niet merken. Als oudste broer had hij een naam op te houden en dus verzon hij een verhaal: "Die heeft zichzelf uit de aarde losgerukt. Hij wilde wel eens weten wat er zoal in de wereld gebeurt. En op een nacht is hij bij ons op de vensterbank blijven liggen." Ik geloofde hem niet, maar wist niet hoe het wel zat. Tot ik veel later op het station de kratten zag staan waarin de palmtakken uit Jeruzalem waren verstuurd.
Als mijn vader thuiskwam, gingen we allemaal om hem heen staan. Hij sprak de zegen uit, nam de loelav en zwaaide hem naar alle kanten. Daarna mochten mijn broers de loelav zegenen.
De volgende dag gingen de mannen in de loofhut eten. Mijn moeder en ik mochten niet mee naar binnen, zo was dat toen. We bleven voor de hut staan en hoorden hoe vader kid-doesj, de zegen over de wijn, uitsprak. Dan mochten wij de schalen met eten door een kleine opening naar binnen schuiven. Het leek voor mijn broers in de hut net of dat eten zo uit de hemel kwam. Mijn moeder en ik moesten weer terug naar het echte huis. Ik vond het eigenlijk maar een treurig feest. Behalve die ene keer dus.
Ik voelde me die dag echt heel zielig, omdat ik niet in de hut mocht. Plotseling hoorde ik een geruis buiten, uit de hut klonken kreten. Het was gaan regenen en waaien! En net als bij jullie, kon de hut daar niet goed tegen. "Breng ze maar vlug hun eten, dan kunnen ze tenminste het slotgebed zeggen!" riep mijn moeder. En zo draafden we heen en weer met alle schalen met eten, want ze moesten tot het slotgebed blijven zitten. Dat hoorde zo, je bleef in de hut tot het einde, ook als het regende. Ik moest er eigenlijk stiekem om lachen. Ineens klonk er een geweldige donderslag. Ik holde naar het raam om te kijken of de hut nog overeind stond. Mijn vader en de jongens kwamen hard hollend aangerend. Hun kragen opgeslagen tegen de regen, maar het hielp niet veel. Ze waren nat tot op hun hemd en ze hadden gewoon de hik van het vlugge eten. Stukken natte versiering zaten op hun hoofd en kleren gekleefd. Ze zagen er niet uit! De hut was er niet best aan toe, maar die moest na een paar dagen toch afgebroken worden. En mijn vader en mijn broers hebben nog wel twee dagen lopen niezen en proesten. Wat een vreemd loofhuttenfeest was dat!"
Ruth moet er ook om lachen, dan vraagt ze: "Oma, kom je naar onze hut kijken? Het is nu droog buiten, misschien kunnen we hem weer opbouwen." Bij de hut, of wat daar van over is, staan Jaap en Jan-Willem al te kijken.
"Hebben jullie daarin geslapen?" vraagt oma verbaasd. "Nou, eigenlijk niet, want voor we sliepen was het al een puinhoop," zegt Ruth. Ruth klautert op het stapeltje takken. Ze springt op en neer. Het is een enorm gepiep en gekraak. "Zo, oma?" vraagt ze. Oma springt tot verbazing van Jaap en Jan-Willem ook op de takken. "Ja, zo!" zegt oma, "maar dan minder nat."
De jongens kijken Ruth niet-begrijpend aan, maar die lacht alleen maar. "Misschien vertel ik het nog wel eens."
Reacties
Een reactie posten