Chelm is overal

Chelm, wie heeft er ooit van die plaats gehoord? Waar zou je Chelm op de landkaart kunnen vinden? Ach, dat doet er eigenlijk niet toe, want Chelm zou overal kunnen liggen! Maar het verhaal gaat dat Chelm een stad is waar alleen stumpers en stakkers, dwazen en domkoppen wonen. Het barst er van de ossen en ezels, de uilskuikens en pechvogels. Of op zijn Jiddisch gezegd: schlemielen en schlemazzels. Een schlemiel is een pechvogel die op zijn rug valt en daarbij zijn neus breekt. En men beweert dat van alle halve garen en halve zolen uit Chelm Emiel Schlemiel de meest hele, halve gaar is. Kortom: de dorpsgek onder de Chelmer Dwazen. Maar dwaasheid en domme pech, wat geeft dat? Geluk is toch met de dommen? En in Chelm is men domweg té gelukkig om helemaal dwaas te zijn. Iedere Chelmiet zingt vrolijk zijn eigen lied.
Ik kom uit Chelm, ik woon in Chelm
ik loop uit Chelm, maar blijf in Chelm
Chelm is de plek waar ik ben neergestreken.
Hier is Chelm, daar is Chelm
ginds is Chelm, overal Chelm
Chelm is de plek voor mensen met gebreken.

De wereld draait wel als een gek in 't rond
maar in Chelm geldt: gek-zijn is gezond

Chelm is de plek waar dwaas en gek
schlemiel en zot worden bedot,
door slimmerikken vol met vossenstreken.
In Chelm zegt men dat wijs is dwaas
en dwaas is wijzer, dus de baas,
maar met de nek wordt niemand aangekeken.
In den beginne, toen er nog niets bestond, sprak God: 'Ik heb zin om iets te scheppen, laat Ik vandaag eens wat moois gaan maken!' En toen ging God eerst een luchtje scheppen. Hij schiep de hemel en de aarde, Hij schiep het land, de zee en alles wat daarin is. Vooral bij de zee en het strand, daar kon God úren blijven scheppen. En Hij zag dat het tof was, zeer tof! Want God schiep de fluitende vogels en de spartelende vissen, Hij schiep de sterke os en de simpele ezel. De Schepper vond het prachtig, al dat beestenspul. Maar er ontbrak nog wat aan, Hij wilde ook nog mensen scheppen. Mensen in alle soorten en maten: mannetjes en vrouwtjes, groten en kleinen, dikken en dunnen, slimmen en dommen. Want met maar één soort mensen zou het een hele saaie wereld worden. God gaf aan zijn engelen bevel om alle soorten zielen die Hij in de hemel gemaakt had over de hele aarde te verspreiden.

Nu had God een zak met slimme zielen en een zak met domme zielen. Ook die zakken moesten als kussens vol donsveren vanuit de wolken leeggeschud worden, zodat de wind de verstandige en dwaze zielen mee zou voeren tot aan de uiteinden van de aarde. Een snelle, snuggere engel riep meteen: 'Ik meld me aan! Een prachtige klus voor mij. Eitje, want dat heb ik vliegensvlug voor elkaar!' Deze engel kreeg de zak met slimme zielen mee. 'Maar wie wil die andere zak vervoeren?', vroeg God. Een andere engel - duidelijk meer van het simpele soort - sprak: 'Jahoor... dat doe ik wel. Kan ik mijn vleugels weer eens strekken.'
De twee engelen vlogen samen over zeeën en oceanen, over bossen en woestijnen, bergen en dalen. De eerste engel wilde recht op het doel af, naar de plek tussen hemel en aarde waar alle winden ontstaan. Maar de tweede engel werd onderweg voortdurend afgeleid, want hij zag beneden zich de mooiste plekjes voorbij komen. 'Hé, wacht nou! Niet zo snel. Ik wil beneden bij die berg even stoppen. Moet je zien, man! Te gek, wat een uitzicht!' De simpele engel vloog naar beneden en genoot zo van het aardse uitzicht bij die berg, dat hij niet doorhad dat zijn zak met zielen achter een rotspunt bleef haken en helemaal openscheurde. De andere, meer gewiekste engel zag de ramp met eigen ogen gebeuren en werd witheet van woede.

'Wat doe je nu? Sukkel, schlemiel die je bent! Hoe krijgt je het in hemelsnaam voor elkaar? Dat heb ik weer: zit ik ineens met een brokkenpiloot opgescheept. Nu kan ik mijn promotie in het hemelse leger wel vergeten. En ik had alles nog zo goed uitgestippeld: eerst zou ik bewaarengel worden, daarna cherubijn, dan serafijn en tenslotte aartsengel. Vervolgens ik zou Abraham naar het Beloofde Land leiden en Mozes door de Rode Zee laten trekken. Maar nu is mijn hele loopbaan naar de Filistijnen dankzij jouw gestuntel!' De andere engel trok wit weg van schaamte. 'Sorry, het was een ongeluk. Kan ik daar wat aan doen, ik deed het toch niet expres? Een beetje engelengeduld met mij kan heus geen kwaad.'

Het eind van het liedje was dat alle dwaze zielen op die ene plek onderaan de berg terecht kwamen, terwijl ze eigenlijk over de hele aarde verspreid hadden moeten worden. En nu beweert men dat op precies die plek waar die zak met dwaze zielen openscheurde later de stad Chelm is ontstaan. Er woonden daar mannetjes en vrouwtjes, groten en kleinen, dikken en dunnen, kortom: al die soorten die God ooit gemaakt had. Maar slimme zielen waren in Chelm heel dun gezaaid. Of beter gezegd: simpele zielen waren daar heel dik gezaaid.

De eerste bewoners bouwden hun huizen met het hout van de bomen die groeiden op de berg ten zuiden van Chelm. De sterkste mannen van Chelm klommen met hun bijlen en hakmessen de berg op, hakten een paar zware bomen om en droegen die naar beneden in het dal waar Chelm lag. Dat ging jaren goed zo. Maar op een dag kwam er een vreemdeling voorbij. Die zag dat hele houw- en sjouwwerk aan en zei: 'Waarom gaan jullie Chelmieten naar boven om hout te hakken en tillen het vervolgens naar beneden? Als jullie boven zijn, kunnen jullie die bomen toch veel beter van de berg afduwen? Dan komen ze vanzelf in Chelm terecht?! Dat gaat veel sneller en het scheelt ook nog eens bergen met werk!'
Dat was een totaal nieuw inzicht voor de inwoners van Chelm! Daar moest eerst over vergaderd worden. Er kwam een groep mannen bij elkaar, ze gingen zitten in het gras en noemden zich de Raad van Wijze Mannen. Ze kakelden voortdurend door elkaar en wilden allemaal haantje de voorste zijn. Maar iedereen weet: als er teveel hanen in één hok zitten, dan begint de morgen te vroeg. Dan wordt er te vroeg gekraaid en loopt alles uit de hand. Op een gegeven moment stond een van de raadsleden op en nam het woord. Het was Malle Mosje, de melamed van Chelm, en hij sprak: 'We zullen dit nieuwe idee op zijn waarheid toetsen en daarom stel ik een experiment voor. Als zeven sterke mannen nu met een paar van die omgezaagde boomstammen weer de berg op klimmen. Wanneer ze dan boven gekomen zijn, gooien ze die bomen gewoon weer naar beneden. Kunnen we zien of het per luchtpost inderdaad wel zoveel sneller gaat.'

De zeven mannen begonnen aan de zware klim omhoog met de boomstammen op hun rug. Maar toen ze na vele uren zweten en zwoegen, ploeteren en ploegen eindelijk boven gekomen waren, hadden ze bijna geen kracht meer over. Ze konden met z'n allen nog net één klein boomstammetje naar beneden duwen. Onderaan de berg stonden de Wijze Mannen van Chelm te wachten, toen dat ene boompje voor hun voeten terecht kwam. 'Zie je wel, het werkt niet', zei Malle Mosje meteen. 'Al die andere boomstammen zijn onderweg naar Chelm zeker de weg kwijt geraakt, ze hebben waarschijnlijk een kruispunt of een afslag gemist. Als we op deze manier doorgaan, dan zal ons hout voortaan verdwalen.' De Raad besloot daarom - zonder ook maar één tegenstem - dat ze in Chelm weer volgens de oude methode zouden werken: de bomen gewoon van de berg af drágen, zoals ze altijd al gedaan hadden.

Langzaam groeide Chelm verder. Men bouwde niet alleen houten woonhuizen, maar ook winkels, een herberg, een school en een stadhuis. Tenslotte moest er ook nog een sjoel komen, een joods gebedshuis. Rabbi Eliëzer Ezel, de geestelijk leider van Chelm, was met het plan voor de synagoge gekomen. De Chelmieten hadden een mooie plek in het dorp gevonden en begonnen meteen met graven om een fundering te kunnen leggen. Toen ze een flink eind gegraven hadden, ontstond er ineens een probleem. Shlomo Stomkop, de sjochet van Chelm én een van de gravende mannen, begon erover.

'Rabbi, de kuil is nu wel diep genoeg, maar waar moet die grote hoop met zand naartoe?' Rabbi Ezel antwoordde geërgerd: 'Stomkop, dat kan je zelf ook wel bedenken! Jullie moeten gewoon nog een nieuwe kuil graven en daar al dat zand in storten.' Maar Shlomo Stomkop twijfelde: 'Rabbi, vergeef me, want ik was nooit het slimste jongetje van de klas. Maar zo verschuiven we toch het hele probleem: waar moet dan het zand uit de tweede kuil naartoe?' Gelukkig bewaarde de rabbi zijn geduld bij zoveel dwaasheid: 'In dat geval moeten jullie nog een derde kuil graven en daarin het zand van de eerste én de tweede kuil storten. Alleen moeten jullie extra goed op letten dat die kuil twee keer zo groot is voor het zand van twee kuilen!'

Maar wat ze ook deden, aan het eind van de klus hield het gravend werkvolk nog steeds een flinke hoop zand over. Toch werd men in Chelm op den duur heel creatief met zand. Men legde overal zandpaden en zandbakken aan. De banketbakker van Chelm besloot zandgebak te gaan maken en de horlogemaker zette aan de lopende band zandlopers in elkaar. De timmerman van Chelm begon met een nieuwe stijl tuinmeubels: zandbanken. En het overige zand strooiden ze bij elkaar in de ogen, zodat de Chelmieten op een zeker moment geen zand meer voor ogen konden zien. Ontstond ergens een probleem of een burenruzie, dan riep men: 'Wacht even! Zand erover!'

Op een dag in Chelm werd Emiel geboren. En omdat hij als klein kind al aanleg had voor struikel-partijen en domme pech, noemden ze hem al snel Emiel Schlemiel. Toen Emiel opgroeide, wilde hij nergens voor deugen: leren met zijn hoofd was onbegonnen werk, handenarbeid was een regelrechte ramp. Alles wat hij maakte, kneep hij kapot of gleed als zand tussen zijn vingers vandaan. Een beroep leren? Eén grote mislukking! In het jaar dat hij houthakker wilde worden, bleek dat alle bomen op de berg achter Chelm allang waren omgehakt. Toen hij daarna besloten had om jager te worden, bleken alle wilde dieren in de wijde omtrek van Chelm allang uitgestorven. En toen Emiel had bedacht om dan maar boer te worden, nou, zal je het nét hebben! Eerst kregen de varkens de pest erin, daarna de koeien de kolder in de kop en tenslotte brak er een dwaze kippenziekte uit. Alsof er in Chelm niet al genoeg runderen en kippen zonder kop rondliepen!
Ongeluk achtervolgde Emiel werkelijk overal. Op een dag zei hij: 'Ik weet het! Ik word gewoon zakenman.' Maar hoe moest hij dat aanpakken? Aankloppen bij Shlomo de slager? Shlomo was ooit zakenman van het jaar geweest, onder alle slagers was hij de beste kleermaker en schoenmaker. Het leek Emiel bij nader inzien toch niet zo'n goed idee, want Shlomo was altijd zo arm als Job gebleven. Daarom besloot Emiel naar de markt van een nabijgelegen dorp te reizen. Daar zocht hij de eerste de beste kraam op die hij zag om de kunst eens goed af te kijken.

Een visboer kraamde uit: 'Twee zlottys voor een haring. Vijf zlottys voor twee haringen! Dames en heren, dit mag u niet missen, want bij aankoop van vijf haringen krijgt u een houten snijplank ter waarde van tien zlottys geheel kado. En koopt u tien haringen, dan krijgt u een fantastische, vierentwintig-delige vismessenset voor de scherpe prijs van slechts honderd zlottys! Dat is werkelijk een hoogwaardig, roestvrijstalen product dat in geen enkel huishouden gemist kan worden! Ook niet in het uwe! Alle gebruikers bevestigen het, u hebt uw visjes op het droge. Bovendien krijgt u de dertig-dagen-niet-goed-geld-terug-garantie en voor de tien allersnelste beslissers ligt een gratis werphengel klaar. Dames en heren, wat wilt u nog meer?'

Emiel Schlemiel drong naar voren en riep: 'Ik wil nog iets meer. Meneer, ik lust geen vis, maar ik heb wel een vraag. Ik wil graag zakenman worden, net als u. Hoe pak ik dat aan?' De visboer antwoordde: 'Tja, dat is gewoon een kwestie van je boerenverstand gebruiken!' 'Nee', zei Emiel, 'ik wil geen boer worden. Dat heb ik al geprobeerd en het is me niet gelukt. Maar hoe kan ik verstand van zaken krijgen?' 'Verstand van zaken, zeg je?! zei de visboer die ineens een ingeving kreeg. 'Dat is waar ook, dat heb ik ook nog in de aanbieding! Kijk, dames en heren, hier in deze vissenkop zit zoveel vissenverstand, daar heeft een mens levenslang genoeg aan. Die vissenkop hoeft je niet de kop te kosten: slechts vijfentwintig zlottys. Dat lijkt veel geld, maar dan heb je wel een bijzondere vissenkop!' 'Goed', zei Emiel opgewonden. 'Ik koop hem! Maar wat moet ik er daarna mee doen?' 'Heel simpel', antwoordde de koopman. 'Je slikt die vissenkop heel door en je wacht net zolang tot je verstand begint te werken. En natuurlijk geldt ook hier weer de dertig-dagen- niet-goed-geld-terug-garantie!'

Emiel betaalde de koopman vijfentwintig zlottys en slikte de vissenkop in één keer door. Vervolgens maakte hij een ommetje over de markt en wachtte op de verhoogde werking van zijn verstand. Niet lang daarna keerde Emiel terug bij de viskraam en hij was inmiddels een stuk wijzer geworden. 'Wacht eens even, meneer de visboer. Van die vijfentwintig zlottys voor die ene vissenkop, had ik zeker tien hele haringen van u kunnen kopen. Dan had ik de koppen er zelf af kunnen snijden met die fantastische vismessenset van u. Dan had ik tien rolmopsen kunnen maken en daarna verkopen. Tenslotte had ik dan nog tien vissenkoppen overgehouden. Negen vissenkoppen had ik aan andere Chelmieten kunnen verhandelen en er eentje voor mezelf kunnen houden. Als ik dat had gedaan, dan was ik nu niet alleen verstandig, maar ook nog rijk geweest.' De visboer keek hier niet van op en riep tegen alle omstanders: 'Ziet u wel, dames en heren? Ik heb het u toch gezegd? Het verstand in die vissenkop van hem begint al aardig te werken?!'

Schlemiel kon zijn geluk niet op met al dat verstand. En omdat men in Chelm al over genoeg wijsheid beschikte, besloot hij op een dag zijn geluk elders te beproeven. Hij wilde naar de stad Mokum, want daar was hij nog nooit geweest. Toen hij wilde vertrekken, was het bewolkt weer. 'Vanmiddag ga ik op weg', zei Emiel tegen zichzelf. 'Maar als het vanmiddag gaat regenen, wat moet ik dan? Eh... dan ga ik vanavond pas weg. Maar stel nou dat het vanavond gaat regenen? Tja..; hmm... in dat geval ga ik vanmiddag op pad, alvast voor de bui uit!' En toen Emiel die middag vertrok, deed hij voor de zekerheid zijn laarzen aan tegen de regen. Daarna liep hij in de richting die men hem gewezen had, want wist Emiel veel waar Mokum precies lag!?
En jahoor, Emiel was nog maar net op weg of het begon te regenen, zal je altijd zien met een schlemiel. Eerst ging het zachtjes miezeren, er viel wat motregen. Maar niet lang daarna regende het pijpenstelen, het water kwam met bakken tegelijk uit de hemel. In de stromende regen ontmoette Schlemiel een andere wandelaar uit Chelm met een dichtgevouwen paraplu onder zijn arm. 'Meneer, waarom steekt u die paraplu niet op?', vroeg Schlemiel. 'Omdat er gaten in zitten', antwoordde de man. 'Maar waarom heeft u hem dan meegenomen?', reageerde Schlemiel. 'Omdat ik er niet op had gerekend dat het vandaag zou gaan regenen.'

Na een paar uur wandelen kwam de zon gelukkig weer achter de wolken tevoorschijn. Emiel besloot even uit te rusten op een zandheuvel langs de weg richting Mokum. Hij legde zijn kleren te drogen, deed zijn schoenen uit en wilde een middagdutje doen. Maar nog net op tijd bedacht hij: 'Als ik straks weer wakker wordt, hoe weet ik dan wat de weg naar Mokum is? Als ik niet goed oplet, loop ik misschien wel de verkeerde kant op! Hoe los ik dat op? Ja, dat is het! Ik zet gewoon de punt van mijn laarzen in de richting van Mokum. Wanneer ik wakker word en mijn laarzen zie staan, weet ik weer precies welke kant ik op moet lopen.' Daarna dutte Emiel tevreden in en sliep de slaap van de onschuldigen.

Tijdens het middagdutje van Emiel kwam er een boer met kar voorbij. De boer zag de laarzen van Emiel in het gras staan en dacht: 'Die kan ik mooi gebruiken als ik op het land ga werken!' De man probeerde de laarzen aan te trekken, maar die zaten hem veel te krap. Met enige moeite trok hij ze weer uit en zette de laarzen weer terug in de berm. Maar nu stonden ze wel met hun neuzen precies de verkeerde kant op. Niet lang daarna werd Emiel wakker, met pijn in zijn rug. Onder hem lag een ganzenveertje. Emiel raapte het op en legde het op zijn handpalm. 'Zo, lief ganzenveertje. Ging jij daar zomaar liggen onder mijn rug, lekker warm en beschut tegen de regen? Was het fijn? Heb je lekker geslapen? Nou, ik niet!' Emiel trapte het ganzenveertje in de grond. 'Als ik al pijn in mijn rug krijg van één klein veertje, wat moet ik dan lijden als ik in een bed vol met ganzendons zou liggen! Trouwens, niemand heeft ooit zijn reisdoel bereikt vanuit een veren bed. Reisdoel? Eh... dat is waar ook, ik was onderweg! Maar waar naartoe? Eh… ik weet het weer: Mokum. Welke kant is dat op? O ja, mijn laarzen. Hoe was het ook al weer? De hakken staan naar Chelm... dan staan de punten... naar Mokum. Ik weet het zeker, ik moet die kant uit. Mokum, ik kom eraan!'

Na drie uur wandelen zag Emiel eindelijk iets dat op de bewoonde wereld leek. 'Zou dat Mokum al zijn?' vroeg Emiel zich af. Toen hij de stad naderde, kwamen allerlei reizigers hem tegemoet. 'Wat raar', dacht Emiel. 'Ze gaan hier net zo gekleed als in Chelm. Zouden ze de laatste mode van ons hebben afgekeken?!' Hij wandelde verder de stad in. Al die straten en pleinen, ze kwamen hem zo bekend voor. 'Die huizen en die winkels, precies als in Chelm: allemaal van hout en met rieten daken. En overal zand. Hebben ze dat ook al van Chelm afgekeken?!'

Emiel was in grote verwarring. 'Moet je die inwoners van Mokum eens zien! Die man daar lijkt sprekend op onze eigen rabbi Ezel. En die kerel op de hoek van de straat heeft veel weg van onze schoolmeester Malle Mosje. Als twee druppels water, het kon zijn tweelingbroer zijn! Maar kijk nou, dat is sterk, een Shlomo Stomkop hebben ze hier ook al! En wat zijn de mensen hier vriendelijk. Ze begroeten me alsof ik een oude bekende van hen was: "Hallo, Schlemiel!" en: "Goeiemiddag, Schlemiel!" Ongelofelijk, ze kennen zelfs mijn naam!'

Emiel liep verder en zag in de verte een klein huisje dat hem heel bekend voorkwam. Als hij niet beter zou weten, dan zou hij zweren dat dat zijn ouderlijk huis in Chelm was en ervan overtuigd zijn dat de vrouw die in de tuin de was ophing zijn eigen moeder was. Nieuwsgierig liep Emiel er naartoe en de vrouw in de tuin sprak hem aan. 'Zo, Schlemiel, ben je weer terug?! Heb je een goede reis gehad?' 'Een goede reis?', reageerde Emiel verrast. Daar kon hij met zijn hoofd niet bij en hij zei tegen zichzelf: 'Die vrouw denkt zeker dat ik vanuit Mokum op reis ben geweest en nu weer thuis kom. Maar ze zit er helemaal naast, want ik kom uit Chelm. Wacht eens misschien is er nóg een Schlemiel die op mij lijkt.' De vrouw die op zijn moeder leek, nodigde hem uit voor een kop thee met een paar bagels. Emiel deed maar of hij thuis was, wat moest hij anders?

Niet lang daarna liep er een man de kamer binnenwandelen. Het had zijn vader kunnen zijn, werkelijk waar. Die man smoeste wat met de vrouw en stapte daarna op Emiel af. 'Zo, Schlemiel, je bent de weg weer eens aardig kwijt geweest hè!? Hier, sukkel, pak aan!' Daarna gaf hij Emiel een harde pets voor zijn kop en die barstte in snikken uit. Niet van de pijn, maar van het lachen. 'Wat lach je nu?', zei de boze man. 'Je zou eerder moeten huilen van die klap!' 'Ik lach, omdat u zich vergist', antwoordde Emiel. Ik ben namelijk niet Schlemiel uit Mokum, maar Schlemiel uit Chelm. U heeft de verkeerde voor zich! Die klap was dus voor iemand anders bedoeld!'

Lange tijd had Schlemiel het goed in Mokum. Met een vader die hem sloeg alsof hij zijn eigen dwaze zoon was. Met zussen die hem pestten alsof hij hun eigen achterlijke broer was en met een melamed die hem uitschold alsof Schlemiel zijn eigen domme leerling was. Maar Emiel kreeg last van heimwee en verlangde naar huis. Hij wilde terug naar Chelm. Dus op een dag besloot hij er stilletjes tussenuit te knijpen en huiswaarts te keren.

Maar toen hij Mokum verliet en de lange weg terugliep, kwam hij na uren sjokken en sjouwen in een grote stad terecht met stenen huizen, brede straten en grote pleinen. 'Niet te geloven', dacht Emiel. 'Tijdens mijn afwezigheid hebben ze de boel in Chelm wel stevig verbouwd. Alles is tot de grond toe afgebroken en opnieuw opgebouwd. Ben ik dan zó lang weggebleven?' Chelm was onherkenbaar veranderd.
Ik kom uit Chelm, ik woon in Chelm
ik loop uit Chelm, maar blijf in Chelm
Chelm is de plek waar ik ben neergestreken.
Hier is Chelm, daar is Chelm
ginds is Chelm, overal Chelm
Chelm is de plek voor mensen met gebreken.
Een sukkel en schlemiel ben ik,
een ezel, rund en stommerik,
een stakker die niet wakker is, blijft dromen
De wegenwacht die slaat geen acht
op reizigers die ongedacht
de weg kwijt zijn om nergens uit te komen

Een dwaalgeest houdt zich bij zijn leest,
en 't leven is voor hem een feest.
Een omweg is toch leuker dan gejakker?
Iedereen heeft altijd haast,
men rent maar door, totaal verdwaasd.
Ik dwaal wat rond en ben dan maar een stakker!
Schlemiel wandelde verder en kon zijn ogen haast niet geloven. 'Wat een wereldstad is Chelm in korte tijd geworden!', riep Emiel trots. Terwijl hij rustig over straten en pleinen slenterde, werd hij ineens opgeschrikt door een groep rennende, gillende mensen en door het geschal van trompetten. In verwarring gebracht vroeg Schlemiel aan een voorbijganger: 'Wat is hier aan de hand, vanwaar al die paniek? En wat hebben die trompetten te betekenen?' 'Weet je dat dan niet?!', antwoordde de man. 'Wanneer ergens brand uitbreekt, dan blazen we op de trompet zodat het vuur snel geblust kan worden!' 'Een trompet om branden mee te blussen?! Maak dat je zuster wijs, zoiets heb ik nooit eerder gehoord!', zei Emiel verbaasd. 'Maar wacht eens, dat zal een nieuwe uitvinding zijn. Hoe is het mogelijk en dat nota bene in Chelm?!' De man wees naar zijn hoofd: 'Chelm, hoe kom je dáár nu bij? Ben jij soms van lotje getikt? Je bent niet in Chelm, maar in Mokum en zo te horen ben je flink de weg kwijt!' Het begon Emiel te duizelen. 'Mokum is... Chelm... en Chelm... is Mokum? Ik snap er niets meer van. Trompetten om branden mee te blussen... Wat een ongehoord verhaal! Heeft mijn vader dan toch gelijk? Ben ik een schlemiel, een grote sufferd?'

Schlemiel liep verdwaasd door het voormalige Chelm dat inmiddels Mokum was geworden. Hij probeerde de weg terug te vinden en zijn verstand bij elkaar te rapen. Maar ineens kreeg hij een ingeving: 'Wat een geweldige uitvinding, die brandblustrompet! Als ik straks de weg naar Chelm heb teruggevonden en weer thuis ben, kan ik daar ongetwijfeld goede zaken mee doen. Misschien wordt ik dan wel zakenman van het jaar!' Dus ging Schlemiel op zoek naar een muziekwinkel waar hij zo'n blustrompet kon -kopen. Wie zoekt die vindt, zelfs een schlemiel heeft wel eens mazzel, al is het maar één keer in zijn leven. Gewapend met zijn kersvers aangeschafte brandblustrompet reisde Schlemiel terug naar huis. 'Wacht even... Als Mokum Chelm is en Chelm is Mokum..; dan moet ik nu dus weer terug naar... Mokum dat op Chelm lijkt. Precies!' En na een stevige wandeling bereikte Emiel eindelijk Chelm. Het enig ware Chelm.

Toen hij in Chelm arriveerde, werd Schlemiel als een verloren zoon binnengehaald, als een vorst ontvangen. Maar hij dacht maar aan één ding; Schlemiel wilde zo snel mogelijk zijn nieuwe brandblustrompet uitproberen. Hoewel het erg droog was en alle huizen in Chelm van hout waren met daken van stro, wilde er die zomer helemaal niets in brand vliegen. Zal je altijd zien, net als je wel een vuurtje kunt gebruiken! Daarom moest Emiel het lot in eigen handen nemen. Als proef op de som besloot hij zijn eigen huis in brand te steken. Hij stak een fakkel aan en legde die buiten op het rieten dak van zijn huisje. Het vuur begon al aardig op te vlammen, toen een donkere wolk voorbij kwam. 'Ho, wachten even', zei Emiel. 'Stel dat het zo gaat regenen, dan is mijn brandje meteen geblust. Hoe weet ik dan of mijn trompet het wel doet?! Hmm... Ik weet het goed gemaakt, ik maak ook nog een binnenbrandje.' Schlemiel pakte nog een fakkel en stak ook de binnenkant van zijn huisje in de hens. Zo kon hij ontdekken of zijn blustrompet werkte.

Het vuur was laaiend enthousiast en klom steeds hoger. Op zeker moment pakte Schlemiel zijn trompet en begon er als een bezetene op te blazen. Emiel blies de longen uit zijn lijf, hij blies vol vuur (maar of dat laatste nu de bedoeling was?). Wat Schlemiel ook probeerde met zijn trompet, het vuur was niet te stoppen. Hij werd de trompet noch de brand meester. De paniek sloeg Emiel om het hart. 'Waarom doet-ie het nou niet?! Heeft die verkoper me soms een verkeerde trompet meegegeven? Was het net zo'n oplichter als die visboer? Of moet ik eerst nog wat muzieklessen nemen?' Toen het hem binnen te heet werd onder zijn voeten, rende hij snel naar buiten. 'Help, help! Mijn huis staat in brand!! Wie heeft er verstand van blaasmuziek? Mijn blustrompet doet het niet!' Maar wat hij ook deed, er gebeurde niets. Nouja, niets?! Het vuur doofde pas toen zijn huis in de as lag en Emiel languit ernaast, uitgeput van het blazen. Totaal uitgeblust.

Schlemiel dacht diep na over dit probleem. 'Hoe is dit nu mogelijk? Ja, mijn schoorsteen had flink gerookt en mijn brandtrap goed gefikt. Maar waarom was dat vuur niet meer te stuiten, ondanks al mijn getoeter?!' Omdat Emiel geen flauw benul had, ging hij met het hele geval naar de Raad van Wijze Mannen. Toen hij zijn verhaal had gedaan, zei hij tenslotte: 'Hoe kan het dat een blustrompet die in Mokum zijn werk nog goed doet, hier in Chelm ineens niet meer blijkt te werken? Onderweg van Mokum naar Chelm heeft dat ding vreemd genoeg zijn magische bluskracht verloren. Het is me werkelijk een raadsel!'

Niemand van de Wijzen Mannen die daarop het antwoord wist. Maar rabbi Eliëzer Ezel, voorzitter van de Raad, kwam na enig denkwerk met een fantastisch plan. 'Chelmieten! Wijze Mannen van Chelm, laten we van nu af aan de import van blustrompetten uit Mokum verbieden. We zullen in de toekomst alleen nog maar blustrompetten gebruiken die uit Chelm zelf afkomstig zijn. Ja ja, eigen trompet eerst! Onthoudt één ding: je bent een rund als je met brandblustrompetten stunt!' Wat een uitstekend idee, daarmee waren ze echt uit de brand geholpen! Dus bij de eerstvolgende keer dat er een uitslaande brand uitbrak, werden alleen Chelmitische trompetten gebruikt. Dit keer hadden ze het vuur niet zelf aan hoeven steken, het was gelukkig helemaal vanzelf ontstaan.

Emiel Schlemiel, Shlomo Stomkop, Malle Mosje, rabbi Ezel en de overige Raadsleden stonden allemaal paraat met hun blaasinstrumenten; de een had een tuba, de ander een trombone of trompet uit Chelm. De mannen bliezen uit alle macht en ook de fanfare van Chelm had de wind er goed onder, maar het leidde helemaal nergens toe. Want het vuur sloeg over van het ene huis naar het andere, alles stond in lichterlaaie. Blijkbaar kwam de wind uit de verkeerde hoek! Het eind van het droevige liedje was dat heel Chelm afbrandde. Triest, maar waar: héél Chelm werd in de as gelegd, geen enkel huis overleefde de vlammenzee!

De Raad van Wijze Mannen zat in zak en as en kwam diep teleurgesteld bij elkaar. 'Wat ging er mis? Wat hebben we fout gedaan? Wat ontbrak er nu aan het geniale plan van rabbi Ezel?' Geniale ideeën zijn zoals brandweerlieden, ze komen meestal nét te laat. Dit keer liet de wijsheid van de Raadsleden hen volkomen in de steek, ze kwamen er met zijn allen niet uit. Daarom besloot de Raad om Chelm maar niet meer te herbouwen. Nee, er zou geen tweede Chelm komen. Iedereen uit het dorp zou op zoek gaan naar een nieuwe woonplek en naar elders verhuizen. En zo gebeurde het ook. Alle ossen en ezels, alle stumpers en stakkers, alle dwazen en domkoppen, kortom: alle schlemielen en schlemazzels uit Chelm hebben zich toen over de hele wereld verspreid.

Gelukkig maar! Want zonder hen zou de wereld een stuk armer zijn. Dan zou de samenleving alleen nog maar bestaan uit slimme en snuggere zielen, daar moet je toch niet aan denken?! Die brand in Chelm was achteraf bekeken eigenlijk een geluk bij een ongeluk. Die schlemielige strooiengel die zijn zak met dwaze zielen kapotscheurde, heeft uiteindelijk tóch zijn doel weten te bereiken - al was het via een lange omweg. Vandaag wonen overal ter wereld schlemielen. Chelm is overal! De wereld is één groot Chelm.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Open brief aan mijn oudste dochter...

Vraag me niet hoe ik altijd lach

LIVE - Sergey Lazarev - You Are The Only One (Russia) at the Grand Final