Gods eigen goochelaar

Op een dag bezocht een goochelaar het Poolse dorpje Kuzmir. Het was vlak voor het Pesachfeest dat hij het dorp kwam binnenwandelen. Ook al was iedereen druk doende met de voorbereidingen voor Pesach, toch bracht zijn komst grote sensatie teweeg. Wat een raadselachtige figuur was in het dorp neergestreken! Zo totaal anders dan alle inwoners van Kuzmir. Enerzijds een heer om te zien: in driedelig pak en met een hoge hoed op. Aan de andere kant leek hij wel een bedelaar: zijn pak zat vol stukken en lappen, zijn hoed had overal deuken. Ook zijn koffer zag er oud en gehavend uit. De man was joods om te zien, maar droeg geen baard zoals vrome joodse mannen gewoonlijk doen. De goochelaar nam zijn intrek in de herberg van het dorp. Niemand die hem zag eten. At hij koosjer voedsel of niet? Niemand die hem naar de synagoge zag lopen. Was hij misschien een goj, een afvallige jood?

Als mensen hem vroegen: 'Waar komt u vandaan?', dan antwoordde hij: 'Uit Nergenshuizen'. 'En waar gaat u naartoe?' 'Naar Gindse Streken.' 'En wat komt u hier in Kuzmir doen?' 'Niets. Ik ben verdwaald.' De dorpsbewoners werden steeds nieuwsgieriger, de vreemdeling werd met de dag geheimzinniger. Ze vroegen zich voortdurend af wie die rare snuiter was en wat hij in hun dorp kwam doen. Als hij over straat ging, dan dromden zij om hen heen en bestormden hem met vragen. Maar het leek wel of de goochelaar op datzelfde moment door de grond zakte om aan de andere kant van de straat weer tevoorschijn te komen. Niemand begreep hoe hij die grote verdwijntruc voor elkaar kreeg.

Op een dag huurde de goochelaar een zaaltje om er zijn kunsten te vertonen. En wat voor bijzonde-re kunststukjes haalde die man uit! Hij at vurige kolen alsof het gekookte aardappelen waren en trok lange, kleurige linten uit zijn mond als waren het slierten spaghetti. Uit zijn laarzen haalde hij zestien paar kippen tevoorschijn alsof het een partijtje oude sokken betrof. De beesten banjerden fladde-rend en kakelend over het toneel. Op de vloer lag een tapijt van vogelveren, de zaal leek omgetoverd in één groot kippenhok. De goochelaar haalde uit een vestzakje het ene na het andere geldstuk, hij strooide gouden dukaten alsof het confetti was. Het publiek keek ademloos toe. De man floot op zijn vingers en uit het plafond daalden challes. De broden vlogen door de lucht en deden een vrolijk dansje rond de lamp aan het plafond. De goochelaar floot opnieuw en - plof! - alles verdween in één oogwenk. Weg waren de kippen, dukaten en dansende challes.

Nadat iedereen bijgekomen was van deze wonderlijke vertoning, rezen er al snel vragen. Geen vragen over zijn goocheltrucs, want ten tijde van Mozes hadden de magiërs van de Egyptische farao nog veel goochemer toverkunsten vertoond. Er ontstonden vooral vragen over de goochelaar zélf. Hoe kon hij enerzijds gouden dukaten tevoorschijn toveren en er anderzijds toch zo achenebbisj gekleed uitzien? Hoe kon hij broden door de lucht laten dansen, terwijl de honger duidelijk in zijn holle ogen te lezen viel? Hoe kon hij vette kippen vliegensvlug vermenigvuldigen en tegelijkertijd toch zo mager zijn als een lat? Alsof hij al weken aan het vasten was. Niemand in het dorp wist het antwoord. En de goochelaar zelf bleef zwijgen als het graf.

In Kuzmir woonde een timmerman genaamd Joine met zijn vrouw Rivke. Joine was een harde werker, maar ondanks dat was hij zo arm als Job. Het stukje bos dat hij had gekocht om hout te kunnen kappen, was hem door de staat afgenomen. De timmerwerkplaats waar hij daarna was gaan werken, ging over de kop en ineens zat Joine helemaal zonder werk. Zijn laatste bezittingen had hij verkocht, tot en met de keukenlamp en zijn hoofdkussen aan toe. Na een strenge winter vol gebrek en ontbering, brak een armoedige lente aan. Tot overmaat van ramp was het Pesachfeest bijna aanstaande.

Zijn vrouw Rivke kon het niet langer verdragen: 'Joine, ga nu eindelijk eens naar het armenfonds van de gemeente, die zal ons vast en zeker willen helpen.' Maar Joine wilde niets weten van hulp van anderen. Hij zei: 'God zal voor ons zorgen, zodat we met Pesach geen honger hoeven lijden.' Rivke begon haar huis op te ruimen met het oog op de komende feestdagen, zodat nergens meer een kruimeltje brood te vinden zou zijn. Alle hoeken en gaten in huis werden schoongeveegd, ook de keukenkastjes en laden werden leeggehaald en geboend. Tijdens het poetsen vond Rivke onder een van de kastjes toevallig een zilveren lepel. Met deze schat liep ze naar haar man. 'Joine, dit is een Godsgeschenk!' 'Jazeker, dat is het', sprak Joine. 'Een Godsgeschenk voor de armen in ons dorp.' De timmerman verkocht de lepel en bracht de opbrengst naar de beheerder van het armenfonds. Rivke kon tegensputteren wat ze wilde, Joine liet zich niet op andere gedachten brengen. Hij zei: 'Liefste, heb vertrouwen! God zal ons met Pesach niet in de steek laten.'

Intussen kwam het feest van Pesach steeds dichterbij. Rivke kon er niet meer tegen: de meewarige blikken van de buren, het geroddel achter haar rug om. 'Moet je die arme sukkels zien! Waarom gaan ze niet naar het armenfonds? Zijn ze daar soms te trots voor?' 's Nachts huilde ze tranen van ellende, overdag deed ze alsof er niets aan de hand was. Er waren ook mensen die medelijden hadden. 'Rivke, heb je geen meel om matzes te bakken? Geen rode bieten om bietensoep te koken? Geen kaarsen om je huis te verlichten? Als je iets nodig hebt, willen we je best helpen!' Zelfs de rabbi van Kuzmir wilde bemiddelen, zodat Joine en Rivke onbezorgd Pesach konden vieren. Maar Joine was onverbiddelijk: geen giften van anderen dan alleen van God Zelf! Rivke durfde haar man niet tegen te spreken en bedacht allerlei smoesjes om naar niets van dorpsgenoten aan te hoeven nemen.

Kort daarop brak het feest van Pesach aan. Na de dienst in de synagoge wandelde Joine terug naar huis. Het was al laat, de zon was al lange tijd onder. Hij liep door de straten en zag overal huizen gevuld met feestelijkheid en licht. Maar toen hij bij zijn eigen huisje aankwam, zag hij enkel treurnis en duisternis. Geen kaarsen in het raam, geen huis vol mensen, geen tafel vol lekker eten. Zijn huis was als een bedelaar tussen de rijken, als een blinde tussen de zienden, als een rouwende op een bruiloft. Binnen zat Rivke in het duister te wachten op haar man. 'Een vrolijk Pesach!', zei Joine toen hij binnenkwam. Rivke vocht tegen haar tranen, maar zij zei toch "vrolijk Pesach" terug. Joine hoorde het verdriet in haar stem en vroeg: 'Waarom huil je op deze feestelijke avond? Je zou juist vrolijk moeten zijn, want vandaag herdenken we de uittocht uit Egypte. We zijn niet langer slaven van farao, we kunnen leven als vrije kinderen van God. Droog je tranen!'

'Joine, je begrijpt me niet. Terwijl iedereen in Kuzmir vanavond de sedermaaltijd viert, moeten wij op een houtje bijten. Ik had een heerlijke maaltijd voor je klaar willen maken, maar we hebben niets in huis. Geen ene broodkruimel is er meer te vinden. In al je koppigheid wilde je van niemand iets aannemen en nu zitten we met de gebakken peren. Wat koop ik voor die vroomheid van jou: "Rivke, wees maar gerust! God zal voor ons zorgen!" De Eeuwige had het vanavond zeker te druk even om bij ons langs te wippen.' Daarop barstte Rivke in snikken uit.

Joine probeerde zijn vrouw te troosten en sprak: 'Weet je wat? We gaan vanavond wel seder vieren bij iemand anders in het dorp. De deuren staan overal wagenwijd voor ons open.' Dat was een goed idee, want inderdaad houdt elk joods gezin op sederavond rekening met onverwachte gasten. Overal staat een lege stoel klaar, mocht de profeet Elia die avond langs willen komen. Op een dag zal Elia uit de hemel neerdalen om de mensen te troosten en te vertellen dat de ballingschap van het volk Israel binnenkort voorbij zal zijn. 'Kom Rivkele, trek je jas aan! Dan wandelen we het eerste huis binnen waar de deur op een kiertje staat.'

Joine en Rivke hadden hun jassen al aan en wilden juist vertrekken, toen een vreemdeling hun huis binnenstapte. 'Vrolijk Pesach!', sprak de onbekende vanuit het schemerduister. 'Voor u hetzelfde', zeiden man en vrouw zonder de bezoeker goed te kunnen zien. 'Ik wil vanavond graag hier te gast zijn om met jullie seder te vieren.' Joine zei: 'Het spijt me, maar we vieren hier geen seder. We hebben helemaal niets in huis, zelfs het bittere kruid is ons niet vergund.' 'Geen probleem', zei de vreemdeling. 'Ik heb alles meegenomen wat er maar nodig is voor een uitbundige en feestelijke sedermaaltijd.'

Joine en Rivke keken elkaar vragend aan. De man leek op het eerste gezicht niets bij zich te hebben. Geen tas, geen koffer, zelfs geen kleine knapzak waar eten in kon zitten. In het bleke maanlicht dat hun huisje binnenviel zagen ze alleen dat de vreemdeling een lange jas droeg en een hoge hoed op zijn hoofd had. 'Meneer, we zouden u graag willen ontvangen', sprak Rivke, 'maar we kunnen hier toch niet in het donker gaan zitten?!' 'Rivke, je hebt helemaal gelijk', zei de man. Een koude rilling liep over Rivke's rug, want hoe wist deze onbekende gast haar naam?

'Laat er licht zijn!', sprak de man alsof hij God zelf was aan het begin van zijn schepping. Daarna nam hij zijn hoge hoed af, zwaaide zwierig naar voren en maakte een diepe buiging voor Joine en Rivke. Vervolgens haalde hij uit zijn hoed twee zilveren kandelaars tevoorschijn, met brandende kaarsen en al. De kamer was ineens gevuld met een zacht en warm licht. Toen zagen ze het gezicht van de onbekende: het was de goochelaar! Joine en Rivke gaapten hem aan met ogen vol verbazing, alsof ze water zagen branden. Ze konden geen woord meer uitbrengen en pakten elkaars handen beet. Wat stond hen nog te wachten?!

De goochelaar zette zijn hoge hoed weer op en riep: 'Hooggeëerd publiek! Mag ik dan nu uw aandacht voor mijn volgende vertoning!' Vervolgens trok de man met een snelle ruk een groot, wit tafelkleed uit zijn mouw tevoorschijn. Hij gooide het kleed de lucht in en het kwam precies goed op de tafel terecht. Borden, bestek en wijnglazen, de man leek ze overal uit zijn jaszakken vandaan te toveren. Hij zette een glas op zijn kin en liep ermee naar de tafel. Het glas maakte een buiteling zoals een bang kind dat van de duikplank springt, maar toch op zijn pootjes terecht komt. De goochelaar liet een paar bordjes op zijn beide wijsvingers snel ronddraaien. Daarna schoten ze weg en zweefden als vliegende schotels naar de tafel. Daar landden de borden op de goede plek, alsof een onzichtbare hand bezig was met tafeldekken.

'En nu hebben we nog Pesachstoelen nodig!' Drie kale stoelen waggelden vanuit de keuken naar de tafel in de kamer. 'Groter!' riep de goochelaar en de stoelen dijden uit alsof ze langzaam opgeblazen werden. 'Zachter!', klonk zijn stem en een roodfluwelen stof bedekte de stoelen. 'Rijker!' klonk het en daarna daalden goudgeborduurde kussens uit de zoldering naar beneden. Vervolgens haalde de goochelaar een grote schaal uit zijn broekzak met daarop alle etenswaren die nodig zijn voor de sedermaaltijd: het gekookte ei, het bittere kruid, de peterselie, het lamsbotje en de geraspte appel met kaneel en noten. Daarna toverde hij flessen wijn uit zijn ene laars en een stapel matzes uit zijn andere. 'Hooggeëerd publiek, hier heb ik versgebakken matze zó uit de oven. Ja, mijn laars staat echt voor niets!'

'Laten we dan nu seder vieren', sprak de vreemdeling uitnodigend. Maar Joine en Rivke stonden nog te beven als een rietje en konden niets uitbrengen. Ze keken elkaar vragend aan. 'Wat moeten we nu doen? Kunnen we zomaar aanschuiven?' vroeg Rivke aan haar man. 'Geen idee. Stel je voor dat die kunstenmaker de duivel in eigen persoon is? Misschien heeft hij ons vergif voorgeschoteld en zullen we na de maaltijd sterven.' 'Ga naar de rabbi, die zal het weten!', sprak Rivke. Maar Joine was niet van plan om zijn vrouw alleen achter te laten bij de mysterieuze tovenaar. 'Ga jij dan naar de rabbi', zei Joine. 'Dat heeft geen zin', sprak Rivke. 'Want onze rabbi zal een vrouw met zulke rare praatjes nooit willen geloven. Of denken dat ik door een dibboek bezeten ben.' Man en vrouw verontschul-digden zich daarom tegenover hun gast en wandelden sámen naar de rabbi.

'Het lijkt een moeilijk geval', sprak de rabbi. 'Toch denk ik dat de oplossing tamelijk simpel is. Als die man een tovenaar of een duivel is, dan spiegelt hij je maar wat voor. Dan is al dat eten en drinken een droombeeld, daar prik je meteen doorheen. Maar als je die wijn werkelijk kunt drinken en die matzes echt kunt eten, dan is het belist koosjer. Dan is het een geschenk van God dat je niet mag weigeren.'

Joine en Rivke wandelden snel terug naar huis. Alles was precies zoals het achtergelaten hadden: de gedekte tafel, de prachtige stoelen, de brandende kaarsen. Behalve de goochelaar, die was in geen velden of wegen te bekennen. Al begrepen man en vrouw er helemaal niets van, toch waren ze niet ontgoocheld. Want ze raakten het fluweel op de kussens aan en die voelden heerlijk zacht en warm, ze konden de matses echt breken en de wijn werkelijk inschenken. Het was geen droom geweest, alles was levensecht en tastbaar. Ze lazen samen de Haggada, het verhaal van sederavond en Pesach. En toen wisten ze het ineens. Die vreemde bezoeker was Elia, de gast die elk jaar wordt verwacht maar nimmer komt. Dit keer was hij wél gekomen. Gods eigen goochelaar.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Open brief aan mijn oudste dochter...

Vraag me niet hoe ik altijd lach

LIVE - Sergey Lazarev - You Are The Only One (Russia) at the Grand Final