De verloren dochter
Er was eens een koning die een zoon had en een dochter. Hij hield veel van zijn zoon Elimelech, maar zijn dochter Malke had toch een speciaal plekje in het hart van de koning. Vlak na de geboorte van prinses Malke was de koningin gestorven, tot groot verdriet van de koning. Toen Malke nog een klein meisje was, nam de koning haar vaak mee uit wandelen en vertelde hij haar mooie verhalen. Malke groeide op en begon steeds meer op haar moeder te lijken: een knappe, verstandige vrouw. De koning besprak steeds vaker koninklijke zaken met zijn dochter. Meestal was hij erg gelukkig met haar goede raad, maar op een dag vielen Malke's woorden bepaald niet in goede aarde. De prinses had het gedurfd haar vader de les te lezen waar alle ministers en lakeien bij waren. De koning riep woedend: "Kind, hoe haal je het in je hoofd om me voor schut te zetten!? De duivel hale je! Ach, loop van mijn part naar de hel!"
Toen de koning na zijn boze bui weer wat gekalmeerd was, leek er niets meer aan de hand. Diezelfde avond ging iedereen van de koninklijke familie rustig naar bed, zoals altijd. Maar de volgende morgen bleek prinses Malke ineens verdwenen. Iedereen zocht overal: in alle kamers van het kasteel, in de paleisstallen, in de kasteeltuin. Maar Malke was in geen velden of wegen te bekennen. Van verdriet trok de koning de haren uit zijn hoofd. "Mijn Chawele is verdwenen! Dat komt omdat ik zulke vreselijke dingen tegen haar heb gezegd. Het is allemaal mijn schuld! Wat moet ik doen?"
Prins Elimelech zag de tranen in de ogen van zijn vader. Hij zei: "Vader, geef me een knecht, een paard en wat geld. Dan zal ik op weg gaan en niet rusten tot ik haar gevonden heb." De prins reisde maandenlang door het koninkrijk van zijn vader. Voortdurend keken de prins en zijn knecht goed rond of ze ergens een spoor van de prinses konden ontdekken. Toen ze door een grote woestijn getrokken waren, zagen ze aan de rand van de zandvlakte een pad lopen. Het pad was lang en kronkelde en slingerde alle kanten op, maar de beide mannen hielden vol. Aan het einde van de weg zagen ze ineens een prachtig kasteel opdoemen.
Het paleis werd bewaakt werd door een groot leger soldaten met lansen, zwaarden en glimmende helmen. De prins liet zijn paard en knecht achter bij de stallen buiten het kasteel. De prins stapte door de paleispoort naar binnen en liep door de hoge gangen. Overal zag de prins zalen met de mooiste meubels, de schitterendste schilderijen en prachtigste pronkstukken. "Hier moet een groot en machtig vorst wonen," dacht de prins die van huis uit aan heel wat rijkdom gewend was. Maar dit kasteel spande de kroon.
Na lang dwalen kwam hij terecht in een feestzaal met allerlei rijkgekleede gasten, deftige lakeien en een groot dansorkest. Overal stonden tafels gevuld met het lekkerste eten. De prins keek zijn ogen uit. Aan het einde van de feestzaal zag hij twee hoge tronen staan. Op een van de gouden stoelen zat een man die er streng en voornaam uitzag. "Dat zal de vorst van dit paleis zijn," dacht de prins. Er klonk muziek en er werd volop gedanst. Maar plotseling stak de koning zijn hand omhoog en werd het muisstil in de zaal. "Haal de koningin, nu meteen!," beval de koning.
Kort daarna kwam een vrouw met een sluier voor haar gezicht de feestzaal binnenwandelen. Ze ging zitten op de lege stoel naast de koning. "Waarom zou ze haar gezicht bedekken?," vroeg de prins zich af. "Misschien mag niemand anders dan de koning haar schoonheid bewonderen?!" De hele avond kon prins Elimelech zijn ogen niet afhouden van de gesluierde vrouw. Aan het eind van de avond liep de koningin de feestzaal uit en wenkte de prins om met haar mee te komen. Verbaasd liep hij achter de vorstin aan.
Na een reis door de lange gangen van het paleis kwamen ze aan bij een grote slaapkamer. De koningin stuurde haar hofdames weg en sloot de deur af. Toen ze eindelijk alleen met prins Elimelech was, barstte ze in huilen uit. Ze deed haar sluier af en de prins zag eindelijk haar gezicht. "Malke, mijn lieve zusje! Hoe is het mogelijk!," riep de prins uit. "Je moest eens weten hoelang ik naar je heb gezocht. Maar vertel me eerst waarom je toch de hele avond een sluier droeg?" - "Om mijn verdriet te verbergen," antwoordde Malke. "Maar zo te zien ben je hier goed terecht gekomen?!" - "Op het eerste gezicht wel, maar de waarheid is anders!"
Toen vertelde Malke aan haar broer Elimelech dat ze ontvoerd was door een wrede koning die eigenlijk een boze geest was. "Weet je nog dat vader ontzettend boos op me werd en zei: 'Moge de duivel je halen'? Vaders woorden zijn helaas uitgekomen. Al ben ik voor de duvel niet bang, hij is me toch komen halen. Dit is zijn kasteel en het is tegelijk mijn gevangenis. Het lijkt een hemels paradijs, maar het is een ware hel!" Malke's stem brak en ze moest huilen.
Even was het stil in de kamer. "Vertel me hoe ik je zo snel mogelijk uit deze hel kan bevrijden!" sprak prins Elimelech. "Dat kan maar op één manier," antwoordde Malke. "Je moet een jaar lang in de woestijn blijven en daar elke dag bidden voor mijn verlossing. Op de laatste dag van dat jaar moet je vasten, je mag zelfs niet één broodkruimeltje eten. En die laatste nacht mag je ook niet in slaap vallen. Als dat je lukt, zal ik vrij zijn."
De prins deed precies wat Malke hem gevraagd had. Samen met zijn knecht bleef hij een jaar in de woestijn en bad elke dag voor haar. Op de laatste dag van dat jaar at hij niets en bleef hij de hele nacht wakker. Zijn knecht hielp hem de moeilijke opdracht te volbrengen. Opgetogen keerden de prins en zijn metgezel terug naar dat verduvelde kasteel. Maar onderweg zag prins Elimelech een boom met sappig fruit in de takken. Voordat zijn knecht hem had kunnen waarschuwen, had de prins al een vrucht geplukt en een hap genomen. Daarna viel hij in een diepe slaap.
Toen de prins wakker werd, stond zijn knecht naast hem. "Waar ben ik? Hoe laat is het?" - "Veel te laat, hoogheid," sprak de knecht. "U heeft hier zeven jaren geslapen. Ik heb steeds geprobeerd om u te wekken, maar u was met geen stok en geen paard wakker te krijgen. Toen dat niet lukte, besloot ik om al die tijd bij u de wacht te houden." De prins haastte zich naar het paleis en vond na lang zoeken Malke op haar kamer. "Ik heb met smart op je gewacht, lieve broer!" De prins vertelde wat er gebeurd was. Malke zei door haar tranen heen: "Door één zwak moment heb je mijn vrijheid op het spel gezet! Je had me kunnen redden uit de klauwen van de vijand. Nu moet ik in de ban van de duivel blijven."
"Dus alles is voor niets geweest," sprak prins Elimelech wanhopig. "Niet helemaal," sprak Malke. "Ga weer op zoek naar een eenzame plek in de woestijn. Daar moet je opnieuw een jaar lang aan mijn redding denken en aan niets anders. Op de laatste dag mag je van alles eten. Alleen zorg er dan voor dat je die dag geen wijn drinkt, nog geen druppel. Want als je wijn drinkt, val je in slaap en vergeet je alles wat je lief is."
De prins deed wat hem was opgedragen en bleef opnieuw een jaar in de woestijn. Maar op de laatste dag reed hij voorbij een stromende bron. Het was een hete dag en de prins kreeg al snel grote dorst. Het water in de bron was helderrood en rook naar wijn. "Waarom zou ik geen klein slokje kunnen nemen? Dat kan toch geen kwaad?!" dacht de prins. Maar toen hij het vocht had gedronken, kwam er een diepe slaap over hem. De bron bleek een grote wijnpers te zijn. De prins sliep opnieuw zeven lange jaren.
Op een dag kwam er een koninklijke stoet met koetsen en soldaten langs de plek rijden waar de prins lag te slapen. In een van die koetsen zat prinses Malke. Ze keek naar buiten en zag haar slapende broer liggen slapen. Onmiddellijk liet ze de koets stoppen en stapte uit. "Lieve broer, je hebt honger en dorst voor mij geleden. Maar door één klein moment je opdracht te vergeten, was al die moeite tevergeefs." De prinses kon haar tranen niet langer bedwingen, ze stroomden over haar wangen en doorweekten haar sluier. Ze deed de sluier af en legde die naast de slapende Elimelech. Malke vertrok en liet haar broer achter bij de bron van het grote vergeten.
Toen de prins wakker werd, vroeg hij aan zijn knecht: "Wat is er gebeurd? Waar ben ik?" De waker vertelde aan de slaper dat hij zeven jaren gesluimerd had en dat de koningin was langsgekomen. "Wat is dat?" vroeg de prins wijzend naar een witte doek op de grond. "Dat heeft de koningin voor u achter gelaten." Prins Elimelech hield de lap in het zonlicht en zag dat prinses Malke daarin met haar tranen een boodschap had geschreven. "Ik moet verhuizen naar het parelwitte paleis op een gouden heuvel. Als je dat weet te bereiken, zal ik voor altijd vrij zijn. Zoek en je zult vinden," waren haar traanwoorden.
Prins Elimelech wist wat hem te doen stond. Tot twee keer toe was hij heel dicht bij zijn doel geweest, de derde keer zou het hem zeker lukken. Hij zwierf rond en vroeg overal naar het parelwitte paleis op de gouden heuvel. Hij kwam op de meest afgelegen en eenzame plaatsen en vroeg overal naar de onbekende weg. Tot hij op een zeker moment meende dat dat paleis waarschijnlijk een luchtkasteel was en nergens op een landkaart te vinden.
Niet lang daarna kwam de prins in een groot oerwoud en zag daar een reus met een boom in zijn hand. In zijn reusachtige handen leek dat niet meer dan een wandelstok. "Wie ben je?" vroeg de reus. "Ik ben een mens," antwoordde de prins. "Het is lang geleden dat ik een mensenkind heb gezien. Ik zit al eeuwen in dit oerwoud waar nooit één mens komt. Wat kom je hier doen?" - "Ik ben op zoek naar een paleis van parels dat bovenop een gouden heuvel staat. Heeft u die plek misschien gezien?" vroeg de prins. De reus bulderde van het lachen, het bos trilde ervan. "Haha, zo'n paleis bestaat helemaal niet. Dat heb je gedroomd!" - "Nee, ik weet het zeker. Het stond in een tranenbrief," zei prins Elimelech vastberaden.
Omdat hij zo bleef aandringen, sprak de reus: "Je bent behoorlijk eigenwijs, mensenkind. Daarom zal ik je bewijzen dat nergens zo'n kasteel bestaat. Ik ben heerser over alle landdieren, van de kleinste mier tot de grootste olifant. Allen luisteren naar mijn stem. Wanneer er werkelijk zo'n kasteel bestaat als jij zoekt dan heeft één van mijn onderdanen die vast en zeker ergens gezien."
De reus tikte met zijn wandelstok op de grond en het begon ondergronds te rommelen. Het leek haast een aardbeving. Binnen de kortste keren kwamen allerlei landdieren aangesneld: van de bengaalse tijger tot de gazelle, van de eekhoorn tot de giraf. Ook mieren en sprinkhanen ontbraken niet. De reus vroeg aan zijn onderdanen: "Hebben jullie ergens een paleis van parels gezien dat bovenop een gouden heuvel ligt?" - "Alle dieren zeiden met één stem: "Nee, nog nooit van ons leven". "In een onderaards landschap misschien?" vroeg de reus. Maar alle mollen en aardwormen wisten het zeker: ook daar was geen paleis dat er zo uitzag. De reus richtte zich tot prins Elimelech: "Je hoort het, mensenkind. Je kunt beter ophouden met zoeken. Ga lekker terug naar huis!" De prins wilde er niet van weten: "Dat kasteel bestaat echt en ik móet die plek vinden!"
De reus sprak: "Als je zo nodig verder wilt speuren, ga het dan maar aan mijn broer vragen. Hij is heerser over alle vliegende wezens. Misschien dat een van hen het witte kasteel heeft gezien. Want vogels kunnen immers hoger komen en verder kijken dan dieren op het land." De reus vertelde waar zijn broer woonde en de prins ging op weg. Na weken reizen zag hij bovenop een berg een tweede reus zitten die met een boom aan het spelen was. In zijn handen leek het wel een blokfluit. De prins vertelde ook hem van zijn zoektocht.
De tweede reus floot op de holle boom en een fluitgeluid vulde de hemel. Het verspreidde zich door de lucht als een aanzwellend orkest. Kort daarna vlogen allerlei gevleugelde dieren naar de reus toe, van mug tot adelaar. Maar geen van hen had ooit een parelpaleis op een gouden heuvel zien liggen. "Zie je wel?" sprak ook de tweede reus. "Zo'n plek bestaat helemaal niet. Niet laag in een bergdal, niet hoog op een rots waar slechts vogels komen. Je zult dat kasteel zelfs niet achter de wolken vinden. Ga toch terug naar huis!" De prins riep wanhopig: "Heus, dat paleis bestaat. Ik zal het vinden, wat het me ook zal kosten!"
De tweede reus kreeg medelijden met de prins en zei: "Ik heb nog een broer die heerser is over alle wezens in de zee. Misschien dat hij je kan helpen. Hij woont aan de oceaan, voorbij de drie bergen." De prins vertrok in de hoop verder te komen, maar de moed schonk hem in de schoenen. Na een wekenlange reis kwam hij eindelijk bij de oceaan aan en ontmoette daar de derde reus. Ook hij had een boom beet, in zijn handen leek het wel een hengeltje. Prins Elimelech vertelde ook deze reus van zijn reisdoel. De reus zwiepte zijn boom door het water en maakte een draaikolk met golven die steeds hoger werden. Alle vissen, kwallen en mossels in zee kwamen toegesneld en de waterreus vroeg of zij ergens een parelpaleis op een gouden heuvel hadden gezien. Maar geen walvis of garnaal die ervan wist.
"Iemand houdt je voor de gek. Of je bedriegt jezelf met het najagen van een droom. Die zoektocht van jou is verspilde moeite," sprak ook de derde reus. "Misschien ben ik wel een dwaas, maar ik geef niet op," zuchtte de prins. "Ik weet zeker dat dat kasteel bestaat." Juist op dat moment zwom er een dolfijn naar bij het strand, totaal uitgeput. "Je bent aan de late kant," sprak de zeereus streng. "Goede meester," zei de dolfijn, "ik ben zo vlug gekomen als ik kon. Maar het ging niet sneller, want ik moest nog een prinses wegbrengen naar een ver paleis op een gouden heuvel."
Prins Elimelech wist niet wat hij hoorde. Hij was buiten zichzelf van vreugde en sprong een gat in de lucht. "Kun je me daar naartoe brengen?," vroeg hij aan de dolfijn. "Geen probleem. Ik weet de weg," antwoordde de dolfijn. "Maar je zult veel geld bij je moeten hebben. Want alles op dat verre eiland is kostbaar. De stadsmuren zijn van diamant, de straten geplaveid met zuiver goud en alle huizen en kastelen gemaakt van de duurste edelstenen." - "Ik heb helemaal niets meer," zei prins Elimelech die door de lange reis allang door zijn geld heen was. "Ik kan je helpen," sprak de zeereus. "Hier heb je een toverschelp. Als je daar je hand insteekt, zullen er altijd genoeg parels in zitten. Hoeveel je er ook nodig mocht hebben."
De prins dankte de reus voor zijn hulp, ging op de dolfijn zitten en begon aan de laatste etappe van zijn lange reis. De dolfijn bracht de reiziger naar zijn bestemming. Aan het eind van alle wereldzeeën, waar alle stromen samenkomen, lag een eiland. Daar zag de prins een parelwit kasteel op een heuvel staan, in het midden van een grote stad vol goud en edelstenen. De stad had overal stadsmuren en poorten die door soldaten met gouden wapenuitrusting streng werden bewaakt. De prins gaf alle wachters wat parels uit de toverschelp en kon overal ongehinderd passeren. Ook het witte kasteel op de heuvel kon hij zomaar binnenkomen.
In het paleis ontmoette prins Elimelech eindelijk zijn zus Malke. Ze was door de koning der duivels naar die verre plaats verbannen, zodat niemand ter aarde haar zou kunnen bezitten. De prinses had al die tijd gevangen gezeten in een gouden kooi, gesluierd en de mond gesnoerd. Maar nu was haar redding nabij. De prins bedacht snel een list om zijn zus te bevrijden. Hij gooide de toverschelp op de grond en er rolden duizenden parels uit. Alle bewakers van het kasteel stortten zich op de wegrollende parels, want van rijkdom kregen ze nooit genoeg. En op die manier konden Malke en haar broer Elimelech ontsnappen. De prinses deed buiten haar sluier af, zodat niemand haar onderweg zou herkennen. Want haar ware gelaatstrekken waren onbekend in de stad op de gouden heuvel.
Na een lange, vermoeiende reis kwamen broer en zus eindelijk thuis. De vissen, de vogels en de dieren op het land wezen hen de weg terug. Toen ze in hun eigen stad arriveerden, zagen ze hun vader, de oude koning, al van verre op de uitkijk staan. (Had een gevleugelde vriend hun komst soms al aangekondigd?) De vorst huilde tranen van vreugde, toen hij zoon en dochter gezond en wel in de armen sloot. Verloren en toch weer teruggekregen! Niet lang daarna was er een uitbundig feest op het kasteel. De drie reuzenbroers werden ook uitgenodigd en éten dat ze deden. Geen wonder, want de broers hadden voortdurend reuzentrek! Maar er was genoeg, meer dan genoeg voor iedereen.
En die duivelse koning die de prinses ontvoerde? Die heeft niemand ooit nog teruggezien. Misschien zit hij wel eenzaam met parels te knikkeren in het paleis op de gouden heuvel.
Reacties
Een reactie posten