Jehuda en minister Sinister
Er was eens een land waar een sultan woonde. Hij had vele raadslieden en ministers aan zijn hof, maar de sultan waardeerde zijn joodse raadsheer Jehuda het meest van alle hovelingen. Niet alleen omdat hij wijs, rechtvaardig en eerlijk was, maar ook omdat Jehuda zich bij al zijn raadgevingen nimmer liet bepalen door verlangen naar macht of rijkdom. De sultan nodigde Jehuda elke dag uit in zijn paleis om over allerlei belangrijke zaken te praten. Dat veroorzaakte uiteraard jaloezie bij de andere vertrouwelingen en ministers van de sultan, want zij mochten hooguit één keer per week bij hem op visite komen om hem te adviseren.
Een van die jaloerse ministers heette Kapsin Pasha. Hij stond bekend als een schimmig figuur die altijd duistere plannen smeedde en daarom noemde men hem minister Sinister. Kapsin Pasha haatte Jehuda meer dan alle anderen aan het hof. Hoewel hij zich tegenover Jehuda voordeed als zijn beste vriend, vertelde Kapsin Pasha aan de sultan de vreselijkste dingen over hem. "Die Jehuda is een leugenaar, een oplichter!" - "Hoe kom je daarbij?" vroeg de sultan. "Majesteit, Jehuda is iemand die zich veel beter voordoet dan hij werkelijk is," antwoordde Kapsin Pasha. "Aan de ene kant praat hij u, o grote, eerbiedwaardige en doorluchtige sultan, voortdurend naar de mond. Maar aan de andere kant maakt hij u achter uw rug om belachelijk." Dat moest hij eerst maar eens bewijzen, voordat de sultan dat wilde geloven.
Op een dag bedacht minister Sinister een smerig plan tegen Jehuda, zodat de sultan die jood zou laten vallen. Hij ging naar Jehuda toe en zei tegen hem: "Gisteren heb ik weer eens heerlijk met de sultan zitten keuvelen. Kijk Jehuda, jij ziet hem natuurlijk elke dag en dat is allang niet bijzonder meer. De sultan ziet mij hooguit eens per week, maar dat vindt hij dan ook heel speciaal, zoiets als taartjes eten op zondag. De sultan vertelde me veel goede zaken over jou. Hij heeft slechts één gebrek bij je kunnen ontdekken: jouw adem ruikt niet zo fris. En aangezien de sultan niet goed tegen smerige luchtjes kan, raad ik je aan om bij je volgende bezoek een geparfumeerd doekje voor je mond te houden." Jehuda geloofde deze leugens en besloot ernaar te handelen.
Vervolgens liep Kapsin Pasha naar de sultan: "Sire, u heeft die Jehuda nog steeds zo hoog zitten, maar hij denkt zelf heel laag van u." - "Kun je dat bewijzen?" vroeg de sultan. "Jazeker. Die smeerlap vertelt allerlei gore praatjes over u. Zo heeft hij onlangs tegen mij gezegd dat u een rijke stinkerd bent. Volgens hem stinkt u namelijk uit uw mond. Hoe haalt hij die vuilspuiterij in zijn hoofd?! Maar tegelijk smeert hij u stroop om de mond en durft hij het niet rechtstreeks tegen u te zeggen uit angst voor verlies van zijn positie. Daarom zal Jehuda voortaan een doek voor zijn gezicht dragen, wanneer hij bij u op bezoek komt. Die man houdt u voor het lapje!" De sultan liep rood aan van woede en zei: "Als dat waar is, dan zal morgen de allerlaatste keer zijn dat ik met Jehuda van gedachten wissel. Dan zal ik hem gruwelijk straffen!"
De volgende dag kwam Jehuda inderdaad bij de sultan met een doekje voor zijn gezicht. De sultan wist genoeg, Kapsin Pasha had de waarheid gesproken. De sultan vroeg Jehuda om even te wachten in een kamertje naast de troonzaal. Intussen schreef hij een brief met de woorden: "Ik, de grote, eerbiedwaardige en doorluchtige sultan, beveel het volgende. De brenger van deze brief moet in een stinkende beerput gegooid worden, zodat hij voor eeuwig in de stront zal wegzakken. Omdat hij mijn goede naam besmeurd heeft, krijgt hij stank voor dank!" De sultan plakte de brief dicht, liep ermee naar het wachtkamertje en gaf die aan Jehuda. "Wil je deze brief zo snel mogelijk voor mij bezorgen? Er is haast bij geboden!" Jehuda beloofde het, trouw als hij was. Hij wist echter niet dat in die brief zijn doodsvonnis getekend stond.
Jehuda las het adres op de brief en ging meteen op reis. Onderweg kwam hij een boer tegen die hem aansprak: "Ik zie dat u een jood bent, net als ik. Wilt u mij helpen met de besnijdenis van mijn zoontje? Hij is precies acht dagen oud en dus moet hij vandaag naar de wet van Mozes besneden worden. Maar er woont in de verre omtrek geen enkele jood die me kan bijstaan. Wilt u dat misschien doen?" Jehuda was in tweestrijd. Moest hij doorreizen en de brief zo snel mogelijk afleveren, zoals hij de sultan had beloofd? Of moest hij eerst zijn volksgenoot helpen om daarna pas verder te trekken?
Op datzelfde moment kwam minister Sinister langs. Dat was natuurlijk geen toeval, want hij was Jehuda vanaf het paleis gevolgd. "Wat is er aan de hand?" vroeg Kapsin Pasha en deed alsof zijn neus bloedde. Jehuda legde uit dat hij een brief van de sultan moest bezorgen, maar dat hij ook deze boer wilde helpen met de besnijdenis van zijn zoontje. Kapsin Pasha zag zijn kans schoon. "Weet je wat, Jehuda, ik breng die brief wel voor je weg. Dan kan jij deze joodse boerenkinkel helpen." Minister Sinister had namelijk bedacht dat hij na bezorging van de brief meteen door zou gaan naar de sultan. Dan zou hij vertellen dat Jehuda de koninklijke opdracht niet had uitgevoerd en dat hij het helpen van gajes belangrijker had gevonden dan het gehoorzamen van zijn eigen vorst. Als alles volgens dit plan zou verlopen, zou de sultan Jehuda voorgoed laten vallen en kon Kapsin Pasha diens plaats innemen.
Jehuda was zich van geen kwaad bewust en geloofde dat Kapsin Pasha hem een vriendendienst wilde bewijzen. Daarom overhandigde hij vol vertrouwen de brief. Minister Sinister lachte in zijn vuistje en na een lange reis vond hij het huis waar hij de brief bezorgd moest worden. Hij belde aan en een grote, gespierde man met een kap over zijn hoofd opende de deur. "Heeft die kerel ook al last van slechte adem?" dacht Kapsin Pasha. Hij overhandigde de brief en de man in de deuropening zei: "Kom even binnen!" Eenmaal binnen deed de man zijn voordeur op de grendel en las de brief met grote aandacht.
Ondertussen zag Kapsin Pasha allerlei rare zaken in de kamer: bijlen, messen en zwaarden aan de ene muur en kettingen, touwen en kogels met puntige spijkers aan de andere muur. In het haardvuur lagen hete ijzers te gloeien en in de hoek stond een lange tafel met ijzeren banden. Minister Sinister kreeg het turks benauwd, zijn hart bonsde in zijn keel. Want hij besefte ineens waar hij terecht was gekomen, bij de beul van de sultan en die kende geen enkel medelijden.
De beul las de brief en wist wat hem te doen stond. Vandaag voor de verandering een keertje niet de pijnbank met de hete ijzers, geen stokslagen of het hakblok, maar ditmaal moest hij de beerput open opentrekken. De beerput betekende een vreselijke dood voor het slachtoffer, het betekende langzaam wegzakken in een put vol stront en daarin op den duur stikken. De sterke beul greep Kapsin Pasha in zijn nekvel en smeet hem welgemikt midden in de strontkuil. Dat betekende het duistere, stinkende einde van een minister en van zijn gore plannen.
Toen Jehuda de boer geholpen had met zijn zoontje, reisde hij terug naar het paleis. De sultan was in grote verwarring. "Jehuda, heb je die brief van mij dan niet bezorgd?" - "Jawel, heer. Dat wil zeggen, ik heb hem láten bezorgen. Onderweg had ik enig oponthoud, omdat ik een man wilde helpen die een beroep op mij deed. Toen kwam Kapsin Pasha langs en die stelde voor dat hij de brief voor mij zou wegbrengen. Wat er daarna met hem en die brief gebeurd is, kan ik u niet zeggen." De sultan wist echter wel te vertellen hoe het waarschijnlijk met Kapsin Pasha was afgelopen en deelde Jehuda mee wat er in die brief had gestaan. Groot was zijn schrik toen Jehuda dat hoorde, want zijn hart was vol altijd medelijden zelfs al ging het om zijn ergste vijand.
De sultan begon een vermoeden te krijgen van de ware toedracht. "Jehuda, vertel me eens. Vind je werkelijk dat ik uit mijn mond stink?" - "Hoe komt u daarbij, sire? Ik ben juist degene die daar last van heeft, althans dat beweerde Kapsin Pasha." - "Wie geen knoflook heeft gegeten, heeft ook geen stinkende mond," sprak de sultan. "Die Kapsin Pasha heeft mij voorgelogen en jou in een kwade reuk willen zetten. Zijn plannen waren rotte eieren waarop hij aan het broeden was. Hij dacht misschien dat er mooie zwanen uit voort zouden komen, maar er ontstond alleen een smerige, stinkende walm. Kapsin Pasha heeft zijn loon ontvangen. God is rechtvaardig."
Vanaf dat moment was Jehuda weer de beste vriend en meest geëerde raadsheer van de sultan. De vijand van een mens is niet een stinkende mond, maar een hoofd vol jaloezie en duistere gedachten.
Reacties
Een reactie posten