Chananja en de prinses met het gouden haar
Er was eens een joodse man die Josef heette en in Walachië leefde. Hij was niet alleen rijk, maar ook eerlijk, rechtvaardig en buitengewoon verstandig. Daarom was hij op een goede dag minister van de koning geworden. Zijn hele leven lang stond hij met raad en daad de koning bij en zette hij zich in voor volk en vaderland. Maar Jozef werd oud en voelde op een dag dat hij niet lang meer te leven had. Daarom riep hij zijn enige kind, een jongen die Chananja heette, bij zich. "Lieve zoon, zul je altijd de heilige boeken blijven lezen? Want daarin staat genoeg wijsheid voor de rest van je leven. En zul je altijd eerlijk en goed zijn voor anderen, voor mens en dier? Want dat zal de grootste rijkdom in je leven betekenen." Chananja beloofde het plechtig.
"Het zal niet lang meer duren, voordat je moeder en ik er niet meer zijn. Maar treur niet te lang. Want we zullen straks in goede handen zijn. Zoon, ik vraag je slechts één ding. Als wij gestorven zijn en de zeven dagen van rouw voorbij, ga dan naar de markt. Koop daar het eerste het beste ding dat je tegenkomt. Of het nu veel geld kost of niet, koop het hoe dan ook! Bewaar het gekochte daarna goed. Zorg ervoor met al je liefde en aandacht. Want wees er zeker van, mijn zoon, daar zal iets heel bijzonders uit groeien." Chananja vond het wel een vreemde vraag. Maar zijn vader zou er vast en zeker een goede reden voor hebben.
Niet lang daarna stierven zijn beide ouders en bleef Chananja alleen achter. Hij dacht aan zijn vaders laatste woorden: koop het eerste dat je ziet op de markt. Na zeven dagen van rouw liep Chanaja naar de marktplaats. Daar zag hij een handelaar die een prachtige zilveren doos in zijn marktkraam had staan. "Wat moet dat mooie kistje van u kosten?," vroeg Chananja. "Die kost je veertigduizend lei. Maar het is dan ook een zeer bijzonder en zeldzaam exemplaar. Een koning zou er trots op zijn," antwoordde de koopman. Dat wilde Chanaja graag geloven voor zoveel geld. "Ik bied u twintigduizend lei," sprak Chananja. "Nee, het spijt me. Voor dat geld kan ik hem niet verkopen. Dan zou ik een dief zijn van mijn eigen portemonnee." Chananja wist dat hij deze zilveren doos ondanks de hoge prijs toch moest aanschaffen. De belofte aan zijn vader was onbetaalbaar. Niet lang daarna keerde Chananja terug naar huis met een kostbaar kistje.
Thuisgekomen opende Chananja de zilveren doos. Groot was zijn verbazing toen er een klein kikkertje in bleek te zitten. Het geelgroene beestje wipte er meteen uit en begon op de tafel rond te springen. Chananja gaf het kikkertje te eten en te drinken, een week lang kreeg het kleine beetjes voer. Het diertje begon daardoor te groeien en paste al snel niet meer in het zilveren kistje. Chanaja maakte een grote, houten bak en zette daar de kikker in. Maar na een paar weken was ook die bak te klein. Daarom maakte hij op een zeker moment een stevige kast voor de kikker. En toen ook die na verloop van tijd te krap geworden was, richtte Chananja een hele kamer in voor de reuzenkikker. Het rondspringende beest was haast net zo groot geworden als een volwassen mens. En hoe groter het dier, des te meer eten en drinken het nodig had. Dat groeide Chananja langzamerhand boven het hoofd.
Op een dag stapte hij de kikkerkamer binnen en zei tegen zijn uit de kluiten gewassen huisdier: "Het spijt me, maar ik kan je niet langer verzorgen. Ik vind het vreselijk, want ik heb het mijn vader nog zo beloofd. Maar ik heb de afgelopen jaren al mijn geld uitgegeven aan jouw verzorging. Nu ben ik blut, ik heb geen rooie cent meer." - "Dat geeft niet," sprak de kikker. "Ik wist dat die dag zou komen. Maar het hoeft ook niet meer. Want ik ben inmiddels volwassen geworden en kan mijn boontjes zelf wel doppen. Omdat je me al die jaren zo trouw verzorgd heb, Chananja, mag je nu iets van mij vragen. Dus vraag wat je maar wilt en ik zal het je geven!"
"Ik wil eigenlijk maar één ding," antwoordde Chananja. "Leer me de Thora, de hele wet die God aan Mozes gaf. Want dat is de grootste rijkdom, zei mijn vader altijd." - "Goed," zei de kikker. "Als dat is wat je wilt, dan zal ik die wens vervullen." De kikker pakte een papiertje en schreef een paar toverspreuken op. Daarna zei hij tegen Chananja dat hij het briefje op moest eten. Chananja deed wat de kikker hem opdroeg. En het was nog nooit vertoond, maar vanaf dat moment kende hij de hele Thora, de wet van Mozes, uit zijn hoofd. Plus nog zeventig vreemde talen. Hij kon zelfs de taal van de wilde dieren en de vogels verstaan. Een wonder!
"Naast dit geschenk wil ik je nog een andere beloning geven," sprak de kikker. "Maar daarvoor moet je wel met me meekomen naar het Woud der Reuzeneiken." Chananja en de kikker wandelden samen naar het grote eikenbos en daar aangekomen begon de kikker luid te kwaken. Het was een kikkerbrul die klonk als een donderende onweerswolk die langzaam door het hele bos rolde. Niet lang daarna kwamen alle mogelijke wilde dieren en vogels aangesneld, van alle kanten uit het bos. De kikker sprak de beesten toe en zei dat ze alle soorten edelstenen en parels moesten zoeken, alle mogelijke geneeskrachtige planten en kruiden. En als ze die gevonden hadden, dan moesten ze die brengen naar het huis van Chananja. Ze moesten hem altijd ten dienste staan.
Daarna nam de kikker afscheid van Chananja en sprak: "Ik hoop dat God je zal zegenen en zal belonen voor het goede dat je mij hebt gegeven. Je bent gastvrij geweest zonder ooit te morren. En zonder te vragen wie ik eigenlijk ben. Je hebt me genomen zoals ik was. Daarom zal ik je mijn geheim verklappen. Ik ben eigenlijk een prins der engelen. Ik ben naar de aarde gestuurd vanwege een grote fout die ik in de hemel heb gemaakt. Maar ik kan nog steeds elke gestalte aannemen die ik maar wil. De ene keer een kikker, de andere keer een ooievaar. Of een mens. Maar nu moet ik gaan. Vaarwel!" En met één reuzensprong was de kikker verdwenen.
Chananja keerde terug naar huis en vond daar zijn nieuwe rijkdom. Daar ging hij vrijgevig mee om, zodat iedereen kon meegenieten. Chananja stak veel tijd in het onderwijzen van de kinderen uit zijn dorp. Hij leerde hen de kennis van de Thora en de taal der dieren. Chananja werd wijd en zijd geprezen om zijn goedheid en wijsheid.
Dat goede gerucht kwam ook ter ore van de nieuwe koning van Walachië. Hij liet Chananja naar het hof komen en benoemde hem op een zekere dag tot zijn raadgever, vooral bij moeilijke beslissingen. Een paar keer per jaar reisde hij naar het koninklijk paleis om in vertrouwen met de koning te spreken. Op een dag was het zover. Chananja kreeg de boodschap dat de koning hem dringend wenste te spreken.
Chananja ging op weg naar het kasteel. Onderweg stopte hij om even uit te rusten onder een oude kastanjeboom. Daarin zat een raaf die opvloog en luid begon te krassen. Chananja kende de taal der vogels en verstond wat de raaf zei: "God in hemel, help die arme Chananja toch! Wees hem nabij, want hij zal het heel moeilijk krijgen." - "Wat wilde die raaf daarmee zeggen?," vroeg Chananja zich af. Maar hij kreeg geen antwoord. Want de vogel was inmiddels gevlogen. Chananja zette zijn tocht naar het kasteel voort en niet lang daarna stond hij voor de troon van de koning.
"Zoals je weet, mijn beste Chananja, ben ik al heel lang op zoek naar een geschikte vrouw," sprak de koning. "Alleen wist ik tot nu toe niet waar ik haar zoeken moest. Gisteren zag ik ineens een grote witte vogel in mijn paleistuin vliegen. Terwijl hij over mijn hoofd scheerde, liet hij iets uit zijn snavel op mijn schouder vallen. Het was een lange, gouden draad. Zoiets moois had ik van mijn leven niet gezien! Het moest wel de haar van een rijke prinses of koningin zijn. Ik wil weten wie ze is en waar ze woont. Ga haar zoeken en vertel dan dat ik met haar wil trouwen. Voor minder dan de prinses met het gouden haar doe ik het niet!" - "Ik zal mijn uiterste best doen, sire," zei Chananja. "Als je succes hebt, zal ik je zeer rijk belonen. Maar lukt het je niet, dan wacht je de gevangenis. Of nog erger. Dus je weet wat je te doen staat," zei de koning voordat hij Chananja de troonzaal uitwuifde. Met de koning van Walachië viel niet te spotten.
Chananja had geen andere keus. Hij moest erop uittrekken om op zoek te gaan naar de onbekende prinses. Het enige dat hij van haar wist, was dat ze gouden haren had. Meer niet. Chananja nam afscheid van zijn dorpsgenoten, nam wat eten en geld mee voor onderweg en hij vertrok. Hij reisde over vele velden en wegen, maar liep onvermoeibaar door. Regen of zon, kou of hitte konden hem er niet onder krijgen. Maar na weken lopen was hij zo uitgeput dat hij onder een boom gingen zitten om bij te komen. In de boom zat een grote vogel. Het was een verdwaalde albatros die klaagde dat hij in geen drie dagen gegeten had. Chananja hoorde de vogel klagen en gaf hem een grote homp brood. "Dankjewel" riep de albatros en vloog er met het brood vandoor. De volgende dag kwam Chananja op zijn weg een eekhoorn tegen. Het roodbruine diertje vertelde dat het in geen zes dagen iets gegeten had. Ook dit keer kreeg Chananja medelijden en gaf daarom het laatste restje van zijn brood weg. Hij liet een vrolijk eekhoorntje bij de boom achter, maar zijn rammelende maag nam hij mee op reis.
Niet lang daarna kwam de hongerige reiziger aan bij een rivier. Daar zag hij een paar vissers druk in de weer met hun visnetten. Daarin zat een grote zwaardvis gevangen. De zwaardvis spartelde wild en hapte met zijn bek, alsof het zeggen wou: "Help me! Verlos me van mijn moordenaars!" - "Wat moet die zwaardvis kosten?," vroeg Chananja aan een van de vissers. "Een flinke bom duiten, meneer. U ziet het: een grote, vette vis. Bovendien hebben we hem met gevaar voor eigen leven gevangen. Zo'n mooie zwaardvis is tenslotte ook nog zeldzaam," sprak de visser. "Ik hoop dat dit genoeg is," zei Chananja en gaf de man al het geld dat hij bij zich droeg. De vissers gingen tevreden naar huis. Maar Chananja was niet van plan om de vis te roosteren en daarna op te eten. Toen de vissers vertrokken waren, gooide hij de zwaardvis snel terug in het water. "Dankjewel," riep de vis. En hij zwaaide nog even met zijn zwaard, voordat hij onder water verdween. Chananja mocht dan nog even hongerig zijn als daarnet, hij was nu wel gevuld met een gevoel van geluk.
Na een paar dagen wandelen kwam hij ten slotte terecht in een grote, indrukwekkende stad. Overal zag hij de prachtigste huizen met pilaren en gebeeldhouwde gevelstenen. En middenin die stad een schitterend paleis met hoge paleismuren, een slotgracht, vier grote torens en een poort met zware ophaalbrug. "Wie woont daar?," vroeg Chananja aan een van de inwoners. "Prinses Hadassa met het gouden haar," was zijn antwoord. Toen wist Chananja genoeg.
Hij luidde de klok naast de paleispoort en vroeg de portier of hij de prinses mocht spreken. Niet veel later stond Chananja, tot zijn grote verbazing, voor de troon van een wonderschone prinses. De zon viel door de hoge paleisramen naar binnen en scheen op het gouden haar van de prinses. Het leek wel alsof de hele troonzaal met een gouden glans was gevuld. Chananja knipperde met zijn ogen, hij moest wennen aan zoveel licht en schoonheid.
Chananja boog voor de koninklijke vrouw en vertelde haar waarom hij gekomen was. Hij vertelde over die ene gouden haar die zijn koning had gevonden. Ook sprak hij over de wens van zijn heer om te trouwen met de vrouw aan wie de gouden haar toebehoorde. Al was het eerder een bevel van de koning geweest dan een wens. Want als Chananja niet met de prinses met het gouden haar terug zou keren, dan stond hem niet veel goeds te wachten. "Die gouden haar is inderdaad van mij," sprak de prinses die Hadassa heette. "Ik weet hoe het gekomen is," sprak ze.
"Op een zonnige dag was ik mijn haren aan het wassen in de paleistuin. Daar vloog een witte vogel. Toen ik even niet oplette, pikte hij een van mijn haren uit de waskom en ging er snel mee vandoor. En ik begrijp dat de koning die mijn haar heeft gevonden mij nu tot vrouw wil nemen. Goed, ik ben bereid om met je mee te gaan. Maar eerst moet je voor mij twee opdrachten vervullen. Als je daarin slaagt, dan reis ik mee. Lukt het je niet, dan blijf ik hier." Chananja had niets te verliezen en besloot de gok te wagen.
"Mijn eerste wens is dat je twee kruiken met water voor me haalt," legde prinses Hadassa uit. "Eén kan water uit de hemel en één kan met water uit de hel. Mocht je hierin slagen, dan zal ik je vervolgens mijn tweede opdracht vertellen." In haar hart dacht de prinses: dat zal hem nooit lukken, want het is een onmogelijke opdracht. Geen mens ter wereld is ooit naar de hemel gevaren of ter helle gegaan om heelhuids op aarde terug te keren. Chananja was bedroefd vanwege de enorme opgave, maar tegelijk hoopvol vanwege zijn overgave aan God. Die zou hem vast helpen. Chananja vertrok uit het paleis met twee lege kruiken. Hij liep naar het bos buiten de stad en bad daar: "Heer der wereld, hoe moet ik deze kruiken ooit vullen? Ik kan toch niet met lege handen terugkeren? Of met kruiken die gevuld zijn met gewoon bronwater?" Op dat moment vloog er een vogel naar hem toe.
"Chananja, herken je me niet? Ik ben de albatros die jij eens te eten gaf. Ook al was je zelf nog zo hongerig, je deelde je brood. Toen de wind jouw gebed meenam in de lucht, hoorde ik de klacht daarin. Daarom ben ik vliegensvlug naar je toe gevlogen. Bindt die twee kruiken aan mijn vleugels en ik zal het water halen dat je nodig hebt." Chananja was erg blij met de komst van zijn gevleugelde vriend en bond de twee kruiken vast. Eerst vloog de albatros naar de hel. Daar bevond zich een rivier met gloeiend heet water. De vogel dompelde een van de lege kruiken onder in de kokende, kolkende rivier. Maar tijdens het putten van water verbrandde hij enkele staartveren en een van zijn vleugels. Met veel pijn en moeite fladderde de albatros door naar de hemel. Ook daar was een rivier, maar die bevatte genezend water. Toen de albatros het verkoelende hemelwater aanraakte, waren zijn staart en vleugel meteen weer genezen. Die wonderlijke genezing gaf hem vleugels. Hij vulde vlug de tweede kruik met water en vloog met beide kruiken naar Chananja.
Groot was diens verrassing en dankbaarheid. Zo snel zijn twee benen hem dragen konden, bracht Chananja de twee volle kruiken naar prinses Hadassa. "Ik had niet gedacht dat het je ooit zou lukken," sprak de prinses blij. "Maar ik moet wel zeker weten dat je me niet bedriegt." De prinses vulde haar beker met water uit de ene kruik en goot die uit over haar arm. "Au!" Ze gilde het uit van de pijn, haar hele arm stond in brand. Snel pakte ze wat water uit de andere kruik en gooide dat over haar verbrande arm. De brandwond genas meteen. "Het water dat je voor me meegebracht hebt, is echt. Je hebt me niet voor de gek gehouden." Chananja slaakte een zucht van verlichting. "Mijn eerste opdracht heb je hiermee tot een goed einde gebracht. Als het je lukt om ook aan mijn tweede wens te voldoen, dan zal ik zonder aarzelen met je meegaan."
"Luister," sprak prinses Hadassa. "Niet lang geleden, op een zonnige dag, voer ik met mijn zeilboot op zee. Ik schepte met mijn hand door het frisse zeewater om wat verkoeling te zoeken. Maar op hetzelfde moment gleed een ring van mijn vinger. Het was een zeer kostbare ring bezet met een rode edelsteen. Het was een erfstuk van mijn moeder. Als je die ring voor mij terugvindt, dan beloof ik dat ik zal gaan waar jij gaat en zal rusten waar jij rust. Totdat we het doel bereikt hebben: het kasteel van jouw koning." Chananja was blij met de belofte van prinses. Maar tegelijk ook wanhopig vanwege haar nieuwe opdracht. Die leek hem nog onmogelijker dan de vorige. "Hoe vind ik ooit een ring terug in de zee? In het onmetelijke water dat alles opslokt maar nooit iets teruggeeft? Dat staat gelijk aan het zoeken naar een druppel water in de woestijn, aan het speuren naar een zandkorrel tussen de wolken."
Chananja liep vanuit de stad naar de zee. Hij wandelde met gebogen hoofd langs het strand en bad God om hulp. Niet lang daarna kwam een grote vis naar het strand zwemmen. Hij stak zijn kop en zwaard boven water en riep: "Hallo Chananja, herken je me nog? Ik ben de vis die jij eens hebt gered uit de handen van wrede vissers." Chanaja was het niet vergeten. "Ik hoorde je hulpgeroep galmen over het water," sprak de vis verder. "Wat kan ik voor je doen?" Toen vertelde Chananja zijn oude watervriend over de zware opdracht om een ring terug te vinden in de oceaan. "Ik zal kijken wat ik voor je kan regelen. Blijf geduldig wachten en hopen tot ik terug ben. Want geloof me, zelfs in de onmetelijke zee bestaat een uitweg."
De zwaardvis zwom pijlsnel naar de plaats waar alle zeeën ter wereld samen komen. Dat is de plaats waar Leviathan woont, de koning der zeedieren. Voor de troon van de zeekoning vertelde de vis over de goede daad van Chananja en over de verloren ring die hij terug moest zien te vinden. Daarop gaf Leviathan bevel aan alle zeebewoners - van schelpdieren tot haaien en van zeepaardjes tot walvissen -, om uit te kijken naar een kostbare ring op de bodem van de zee. Hij stuurde een grote school maanvissen erop uit om 's nachts te speuren. En een leger kreeften om tussen het zand te vissen. Na verloop van tijd keerden alle weekdieren en vissen terug naar het zeepaleis. Tijdens hun zoektocht hadden ze vele kostbare zaken gevonden. Niet alleen bloedkoralen en parels, maar ook goudstukken en edelstenen uit oude schepen die ooit in een storm waren vergaan. Vooral platvissen bleken zeer gehaaide speurneuzen. Maar een kostbare ring met rode steen was in geen zeevelden of waterwegen te bekennen.
"Hebben jullie overal goed gezocht? Of is iemand van jullie soms niet recht door zee?," vroeg Leviathan vanaf zijn troon. Tegelijkertijd keek hij zijn onderdanen een voor een streng aan. Het bleef een moment doodstil onder water. Toen zwom er een kleine inktvis naar voren die een van zijn acht armen op de rug hield. "Hier is de ring," zei de jonge octopus die inktzwart kleurde van schaamte. Hij haalde de arm achter zijn rug tevoorschijn. Daaraan blonk een gouden ring met een fonkelrode steen.
"Toen ik hem vond, wilde ik hem voor mezelf houden. Want het is een prachtige ring, mijn lieveling! Maar ik moet eerlijk toegeven: hij is niet van mij." Leviathan bekeek de ring met grote aandacht en gaf hem door aan de zwaardvis. Deze stak de gouden ring aan zijn zwaard en zwom ermee naar het strand. Daar stond Chananja vol spanning op hem te wachten. "Ik heb hem gevonden, hoor!," riep de vis vanuit het water. "Komt-ie aan! Vangen!" En de zwaardvis zwiepte met een mooie boog de ring op het strand.
Voordat Chananja de ring op had kunnen rapen, zag hij een ekster op het strand ermee vandoor gaan. Hij rende achter de gevleugelde dief aan, maar kon die natuurlijk niet meer inhalen. Ten einde raad liep hij van het strand naar het bos. "God, help me alstublieft," riep Chananja. "Met die ring ben ik eigenlijk álles kwijtgeraakt dat me lief is." Niet lang daarna hipte er voor zijn voeten een roodbruin diertje met een wollige staart. "Hallo! Weet je nog wie ik ben?," zei de spring-in-het-veld. Chananja herinnerde het zich. "Ik ben die eekhoorn met wie jij je brood eens deelde. Je gaf me zelfs het laatste stuk brood dat je bij je had. Dat ben ik nooit vergeten. Hoe kan ik je nu helpen, want je kijkt zo verdrietig!?" Toen vertelde Chananja wat hem ontbrak.
Het eekhoorntje ging er als een haas vandoor en riep zijn hele eekhoornfamilie bij elkaar in een plechtige vergadering. Iedereen moest uitkijken naar een ekster met een ring. Alle graskruipers en struikvolk, alle boomklevers en nestzoekers van het bos kregen dezelfde opdracht mee. Al bleek de dief inmiddels gevlogen, zijn nest met gejatte schatten werd wel gevonden. In een eksternest hoog in de boom had een jonge adelaar iets zien glimmen. Het was de gouden ring met de rode steen die in de lucht was opgevallen dankzij het weerkaatsende zonlicht. Zo was de dief eerlijk bestolen en kreeg Chananja de ring alsnog in handen.
Hij keerde terug naar de stad en het kasteel van Hadassa, de prinses met het gouden haar. De glans van het gouden haar was wat dof geworden door het lange wachten. Maar toen Chananja de paleiszaal betrad met de ring in zijn hand, begon de prinses te glimmen. Ze straalde van geluk. "Nu jij mijn twee opdrachten hebt vervuld, zal ik woord houden," sprak ze tegen Chananja. "Ik zal mijn belofte nakomen en met je meegaan. Wat er ook van zal komen." Niet lang daarna vertrokken ze naar Walachië, het land van Chananja en zijn koning.
De koning van Walachië was inmiddels grijs geworden en kon wel wat meer kleur in zijn leven gebruiken. Groot was zijn verbazing toen Chananja aankwam met een beeldschone prinses aan zijn zijde. De koning pakte de gouden haar die hij in een medaillon om zijn nek had bewaard. Vervolgens hield hij die ene haar naast het hoofd van de prinses. "Geen twijfel mogelijk. Zij is de ware! Volgende week zal hier een bruiloft gevierd worden." De koning gaf daarna aan al zijn dienaren bevel om een rijk en uitbundig bruiloftfeest voor te bereiden.
De koning was zo ingenomen met het succes van Chananja dat hij hem aanstelde tot eerste minister en belangrijkste raadgever. Chananja kreeg een koningsstaf en een prachtige, kleurige mantel die paste bij zijn nieuwe positie. Iedereen in het land was blij voor Chananja. Ze juichten hem allemaal toe en bogen diep voor hem, wanneer hij door de koninklijke stad liep. Behalve een persoon. Dat was degene die vóór Chananja de eerste minister van de koning was geweest. Omdat hij zijn macht kwijt was geraakt, was de man vreselijk jaloers. Hij wilde wraak nemen. Op een kwade dag besloot de ex-minister twee soldaten om te kopen, zodat ze Chananja met hun zwaard zouden neersteken zogauw hij één stap buiten de paleispoort zou zetten. En zo gebeurde het ook. De paleisportier zag het met eigen ogen en sleepte de bloedende Chananja snel naar binnen. Het afschuwelijke nieuws gonsde door het paleis: "Chananja is zwaargewond en ligt op sterven!"
Toen prinses Hadassa het droevige bericht hoorde, pakte ze snel een van de twee flesjes met water die ze altijd bij zich droeg. Daarmee rende ze naar de bloedende Chananja en goot het water uit over de diepe snee in zijn buik. En toen gebeurde er een mirakel. Want de ernstige wond die Chananja bijna het leven kostte, genas snel dankzij het heldere hemelwater. Chananja stond op uit de dood. Iedereen die dit wonderlijke schouwspel had gezien, keek hem met grote ogen aan. "Dat wil ik ook!," riep de koning die eraan gewend was dat al zijn wensen meteen uitkwamen. "Ik wil macht over leven en dood. Dat is me nog liever dan rijkdom, dan alle prinsessen met gouden haren die er op aarde maar bestaan!"
"Kom op, vertel me hoe je dat voor elkaar hebt gekregen!," riep de koning tegen prinses Hadassa. Zij gaf hem het flesje met bronwater uit de hemelse rivier. "Het geneest alleen goudeerlijke en barmhartige mensen," zei de prinses nog. Maar de koning had slechts aandacht voor het flesje, zodat hij haar waarschuwende woorden niet meer hoorde. "Heb je nog meer van dat wonderspul?, vroeg hij bevelend. Toen gaf ze hem ook het tweede flesje, met dat andere water.
De koning zette de twee flesjes naast elkaar voor zijn troon. Hij tuurde er heel lang naar, alsof hij daardoor het geheim van het wonderwater dacht te kunnen ontdekken. De koning had totaal geen oog meer voor de prinses noch voor de wonderlijk herstelde Chananja. "Soldaat, steek me neer. Nu meteen!," riep de koning tegen een van zijn lijfwachten. De soldaat weigerde natuurlijk dienst. Want je eigen heer en meester neersteken, dat doet geen mens. Maar de koning begon te dreigen: "Soldaat, steek je zwaard in mijn buik of anders zal jouw kop rollen!" Terwijl de soldaat zijn zwaard trok, pakte de koning een van de flesjes water en hield die boven zijn hoofd. De koning moest hard lachen toen het harde metaal zijn buik doormidden sneed. Hij opende het flesje boven zijn hoofd en liet het water stromen.
Maar in plaats van te genezen begon de koning rood aan te lopen. In hem was een vuur ontstoken dat al snel een uitslaande brand werd. De koning begon te stikken van de hitte en stond in vuur en vlam. Hij was zelfs zo verhit dat er op den duur niet meer van hem overbleef dan alleen een hoopje as en een gouden kroon. De koning van Walachië had gebrand van verlangen om te heersen over leven en dood. Dit wrede lot was zijn beloning en iedereen had vol schrik toegekeken. Ook prinses Hadassa, al kende zij als geen ander het geheim van de flesjes.
Niet lang daarna was er toch nog een bruiloft op het kasteel. Precies zoals de koning had bevolen. Prinses Hadassa schoof de ring met de rode robijn aan de vinger van Chananja's rechterhand. Er was een albatros als ceremoniemeester, een zwaardvis en een eekhoorntje waren bruidsjonkers. Maar er was ook nog een reuzenkikker te gast. Want met die kikker was het tenslotte allemaal begonnen.
Reacties
Een reactie posten