Eeuwig feesten in Dalfoenka
Het was vlak voor Soekot dat de Raad van Wijze Mannen weer eens bij elkaar kwam. Rabbi Eliëzer Ezel, Malle Mosje de melamed, Shlomo Stomkop de slager en Emiel Schlemiel waren allemaal present. Behalve Leipe Levi, want hij wilde de komende feestdagen in zijn herberg voorbereiden.
De mannen waren moe na zeven dagen en nachten vergaderen over een probleem waar ze maar niet uitkwamen. De schatkist van de stad Chelm was tot op de bodem leeg. Met het feest van Soekot voor de deur stond dat gelijk aan een ramp van ongekende omvang. De raadsleden pijnigden hun hoofden suf hoe ze straks toch zeven dagen feest konden vieren.
Maar toen kwam Avreml Vrek de raadszaal binnen. Avreml Vrek gold als de rijkste man van het dorp. Hoe hij precies aan zijn fortuin kwam, is onbekend. Boze tongen beweren dat hij ooit een bloeiende handel in brandblustrompetten heeft bezeten, maar of dat waar is? Eén ding was zeker: Avreml Vrek had nooit zin om belasting te betalen en daarvoor had hij een goede reden. "Een beetje meebetalen aan de dwaze plannen van de Raad? Dat doe ik pas als Soekot en het feest van Chanoeka op één dag samenvallen." Hoewel Avreml een vooraanstaand inwoner van Chelm was, ging hij nimmer naar een raadsvergadering. Want dan werd hij weer aan zijn belastingplicht herinnerd. Maar op zekere dag bezocht Avreml toch de Raad, tot ieders grote verbazing.
"Avreml, sjalom aleichem. Welkom in ons midden!" sprak rabbi Ezel. "Vanwaar hebben wij deze eer? Komt u eindelijk een keertje belasting betalen?"
"Geen sprake van," antwoordde Avreml. "Ik kom om bij jullie advies in te winnen over een moeilijke kwestie. Als jullie mij goede raad geven, betaal ik tweeduizend goudstukken aan de schatkist."
"Maar dat is prachtig!" sprak rabbi Ezel opgetogen. "Welke raad wilt u hebben? We hebben allerlei soorten raadgevingen, adviezen en verstandige inzichten in de aanbieding. U zegt het maar!"
"Jullie weten allen dat ik onlangs tachtig jaar ben geworden," zei Avreml. "Maar nu weten jullie net zo goed als ik dat niemand op aarde het eeuwige leven heeft. Maar ik, Avreml Vrek, heb besloten om altijd te blijven leven. Ik wil namelijk eeuwig Loofhuttenfeest kunnen vieren. Heerlijk! Denk je eens in: elke dag lekker vers fruit en appeltaart eten, jonge wijn drinken en lekker knus in een hutje zitten. Kunnen jullie daarvoor zorgen, dat ik eeuwig blijf leven om Soekot te vieren? Als dat mocht lukken, dan krijgen jullie deze zak met goudstukken."
Avreml legde de geldzak op de raadstafel. De Raad zag de berg met goud en was in één klap van het probleem van de lege schatkist verlost. Maar daarvoor hadden ze wel een nieuw probleem in de plaats gekregen. Iemand naar de eeuwigheid helpen, dat was nog wel te regelen als het moest. Maar iemand aan het eeuwige leven op aarde helpen, hoe doe je dat? Ze moesten daarom eerst een tijdje broeden op dat gouden ei. Maar het ei wilde niet uitkomen.
"Tja," zei rabbi Ezel, "ik ben toch de meest wijze man van Chelm, maar ik kan u deze raad niet geven. Niemand kan eeuwig blijven leven. Zelf ik, rabbi Eliëzer Ezel niet. Nietwaar, Shlomo?"
"Inderdaad," sprak Shlomo Stomkop. "Zelfs Methusalem leefde niet eeuwig. Nietwaar Malle Mosje?"
"Gelijk heb je!" zei schoolmeester Malle Mosje. "Zelfs koning Salomo in al zijn heerlijkheid leefde niet eeuwig. Nietwaar, Schlemiel?"
"Ja, zelfs onze rabbi leeft niet eeuwig," zei Emiel Schlemiel.
"Ja, dat weet ik ook wel, Schlemiel," sprak rabbi Ezel.
"Dat is ongetwijfeld allemaal waar," reageerde Avreml. "Maar ik heb nu eenmaal besloten eeuwig te leven. En als jullie me niet kunnen vertellen hoe dat lukt, krijgen jullie geen ene cent van me."
Het speet de raadsleden zeer, maar ze konden Avreml niet helpen. Hoezeer eeuwig Loofhuttenfeest voor hen ook een heerlijk vooruitzicht was. Het gouden ei van Avreml bleek uiteindelijk niet meer dan een windei te zijn. Daar kon je geen omelet van bakken. Kortom: het was alleen maar gebakken lucht.
"Ik weet een manier!" riep Emiel Schlemiel uit. "Vorige week had ik even niets te doen en toen heb ik alle archiefstukken van Chelm eens goed opgeruimd. Toen kwam ik ook terecht bij de archieven van de buitenwijk Dalfoenka."
"Dalfoenka?" zei rabbi Ezel. "Is dat niet die krottenwijk van Chelm waar alleen maar armoedzaaiers wonen in tochtige hutten? De schlemieligsten onder alle schlemielen?"
"Precies, die wijk!" zei Emiel. "In de archieven van Dalfoenka las ik alle namen van degenen die daar de afgelopen vierhonderd jaar zijn geboren en overleden. Toen ik de overlijdensregisters van Dalfoenka eens goed bekeek, zag ik dat daar nog nooit één rijk mens was gestorven. Alleen maar armen. Dat wil dus zeggen dat alle rijke stinkerds in Dalfoenka eeuwig blijven leven. Daarom raad ik Avreml aan om een huis te kopen in Dalfoenka, want dan gaat hij gewoon nooit dood. Zo simpel is het."
"Schlemiel, wat een vondst!" riep rabbi Ezel opgewonden. "Je doet je naam geen eer aan, want je hebt zojuist de grootste wijsheid gesproken. Hé, hoe is dat nou mogelijk? Ben je soms wijzer dan ik, rabbi Ezel?"
"Niemand is wijzer dan u, rabbi Ezel," zeiden de raadsleden in koor.
"Gelukkig, ik begon al bijna aan mezelf te twijfelen. Maar hoe kan het dat Schlemiel dit bedenkt en niet ikzelf? Wacht even... De enige verklaring die ik kan bedenken is dat mijn wijsheid blijkbaar besmettelijk is, zo besmettelijk als gekke koeienziekte."
"Een waarheid als een koe," zei Shlomo Stomkop. "Zelfs een os en ezel zouden wijs worden als ze maar lang genoeg in uw nabijheid zouden vertoeven."
"Welnu Avreml, u heeft uw goede raad gekregen, de goudstukken komen ons eerlijk toe," sprak rabbi Ezel. "U kunt in Dalfoenka gaan wonen en daar altijd en eeuwig Loofhuttenfeest vieren. Een loofhut vinden zal u vast wel lukken met al die krotwoningen daar. U boft!"
"Alles goed en wel," sprak Avreml. "Maar voordat ik mijn geld geef, moet ik wel zeker weten dat uw raad in orde is. Ik geef u daarom eerst een voorschot van tien goudstukken. Wanneer ik dan naar Dalfoenka verhuisd ben en vervolgens eeuwig geleefd heb, geef ik u de rest."
"Maar zolang kunnen we niet wachten, Soekot is al in aantocht!" sputterde rabbi Ezel tegen.
"Rabbi, als u mijn voorschot en voorwaarden niet voor lief neemt, dan krijgt u helemaal niks," zei Avreml beslist.
Tja, een rijke zakenman is nu eenmaal gewend om aan de touwtjes trekken én het langste eind. Uit pure armoede gingen de raadleden toch maar akkoord en aanvaardde de tien goudstukken voorschot. Je kunt maar beter een half ei zijn dan een lege dop.
Avreml Vrek verhuisde kort daarop en woonde vijf jaar lang in Dalfoenka. Elke dag vierde hij daar Loofhuttenfeest. Hij at het lekkerste fruit, de knapperigste noten en de heerlijkste appeltaart. En hij dronk bij elke maaltijd een glaasje jonge wijn. Dat eeuwig leven zo leuk kon zijn! Gelukkig ging Avreml bij lange na niet dood. Regelmatig kwam één van de raadsleden vragen om de rest van het geld: "Avreml, u heeft nu wel lang genoeg geleefd om eeuwig voort te bestaan." Maar Avreml was steeds onverbiddelijk: "Eerst moet ik alle eeuwigheid hebben geleefd, pas dan zal ik betalen." En Avreml had gelijk dat hij niet vooruit wilde betalen. Want in het zesde jaar werd hij ernstig ziek en tenslotte blies hij zijn laatste adem uit.
Toen rabbi Ezel het slechte nieuws vernam riep hij onmiddellijk de Raad bij elkaar. "Hoe heeft het kunnen gebeuren dat Avreml Vrek is gestorven? Ondanks het feit dat in Dalfoenka nooit eerder een rijk mens is overleden?" zei rabbi Ezel peinzend.
"Heel simpel," sprak Emiel Schlemiel. "Avreml Vrek heeft de afgelopen vijf jaar alleen maar geld uitgegeven aan fruit, appeltaart en jonge wijn. Bovendien heeft hij in al die jaren geen zaken meer gedaan, omdat er in Dalfoenka nu eenmaal geen cent te verdienen valt aan al die arme sloebers. Hij heeft zijn hele vermogen er doorheen gejaagd en is na vijf jaar straatarm geworden. Hij stierf zo arm als Job, net als de andere inwoners van Dalfoenka. Om eeuwig te kunnen leven moet je minstens zo rijk zijn als een koning!"
Rabbi Ezel en de andere raadsleden waren vol bewondering voor de scherpe geest van Schlemiel. Rabbi Ezel stuurde daarop een brief naar allerlei rijke en beroemde mensen. In die brief stond de uitnodiging om in Dalfoenka te gaan wonen, tegen een kleine vergoeding aan de stadskas van Chelm. Dan konden ze daar eeuwig gaan leven. Er verstreken dagen, weken en maanden zonder dat ook maar één van al die rijke mensen vrijwillig naar Dalfoenka verhuisde. Ditmaal ontdekte rabbi Ezel zelf de reden: "Ach, die rijken zijn zo gierig dat ze liever goedkoop leven en zuinig doodgaan in hun eigen land, dan dat ze voor een iets hogere prijs eeuwig gaan leven in Dalfoenka!"
"Wat moeten we nu doen?" vroeg Shlomo Stomkop.
"We moeten zelf rijk worden!" zei rabbi Ezel.
"Een goed idee, rabbi. Maar hoe moet dat? We hebben alles nu wel zo'n beetje geprobeerd en het leverde elke keer helemaal niets op," sprak Shlomo.
"We kunnen een nieuwe munt bedenken die twee keer zoveel waard is als de oude," sprak rabbi Ezel. "Dan kunnen we twee keer zoveel kopen voor hetzelfde geld. Is dat een gouden greep of niet?"
"Mijn idee!" sprak Malle Mosje instemmend. "En daarna kunnen we die armoedzaaiers van Dalfoenka eens flink gaan uitknijpen. We bedenken gewoon nog wat nieuwe maatregelen. Verplichte hongerstaking voor iedereen. Hogere huurprijzen voor hun krotwoningen. En al het schorriemorrie dat niet uit Chelm zelf afkomstig is, gooien we de stad uit. De grenzen gaan potdicht, de poorten blijven voor vreemdelingen gesloten. Als we dat doen, kunnen we in Chelm altijd en eeuwig Soekot vieren."
"Wat zijn dat voor schnokes, Malle Mosje?! Je bent een schnokkel!" reageerde rabbi Ezel.
"Rabbi, dat schijnt politiek en verstandig stadsbestuur te heten," antwoordde Mosje met opgeheven hoofd.
"Ach Malle Mosje, jij weet de grootste dwaasheid altijd als de hoogste wijsheid te verkopen," zei rabbi Ezel hoofdschuddend.
"Maar wat is wijsheid, rabbi? Hoe kunnen we alsnog rijk worden?" vroeg Shlomo Stomkop.
"Heel simpel," antwoordde de rabbi. "We gaan allemaal bedelend langs de deuren van de rijken. Maar we moeten het werk wel een beetje verdelen. Als jullie raadsleden ervoor zorgen dat de rijken geld willen weggeven, dan zal ik, rabbi Ezel, er persoonlijk voor zorgen dat alle armen het geld willen aannemen. Zo kunnen we allemaal eeuwig Loofhuttenfeest vieren."
Het idee werd met gejuich ontvangen en zo geschiedde het. Ook al werden Soekot en de overige feesten in Chelm steeds zuinigjes gevierd, men voelde zich desondanks rijk en gelukkig. De ware rijkdom van Chelm ligt nog altijd in haar onovertroffen wijsheid.
Reacties
Een reactie posten