De huismuis en de bergmuis

Er waren eens een huismuis en een bergmuis, die elkaar aan de rand van een bos ontmoetten. De bergmuis zat er in hazelaarsstruiken noten te kraken.

"De Here zegene je arbeid!" zei de huismuis. "Zie ik goed, moet ik zo ver nog bloedverwanten tegenkomen?" vroeg ze.

"Dat kon wel eens," zei de bergmuis.

"Je vergaart noten, en neemt ze mee naar huis," zei de huismuis.

"Dat moet ik wel doen, willen we de winter kunnen doorkomen," antwoordde de bergmuis.

"De dop is groot, en de noot dik van 't jaar, een hongerige maag is daar wel mee gediend," zei de huismuis.

"Daar zeg je de waarheid," zei de bergmuis, en vertelde, dat ze zo'n plezierig leven leidde en het zo goed had.

De huismuis vond, dat ze het zelf beter had. Maar de bergmuis bleef bij wat ze had gezegd, en zei, dat het nergens zo goed was als in de bossen en de bergen, en dat ze het zelf het best had. De huismuis zei, dat zij het het best had, en daar konden ze het niet over eens worden. Ten slotte beloofden ze elkaar, dat ze elkaar met Kerstmis zouden opzoeken, dan konden ze zien en proeven wie het het best had.

De huismuis zou het eerst op bezoek gaan en bij de bergmuis op haar kerstmaal verschijnen. Ze trippelde door bossen en diepe dalen, want hoewel de bergmuis voor de winter omlaag was gekomen, was de weg toch nog lang en moeilijk. Ze had tegenslag en de sneeuw was diep en los, zodat ze al moe en hongerig was voor ze aankwam.

"Nu zal het heerlijk zijn om eens wat te eten te krijgen," dacht ze, toen ze er eindelijk was. De bergmuis had heel wat bij elkaar gegaard: pitten van noten en naaktvaren en wortels, en nog heel veel ander lekkers, dat in bos en veld groeit. Ze bewaarde het in een hol diep onder de grond, zodat het er niet koud was, en vlak bij was een wel, die de hele winter open bleef, zodat ze zoveel water kon drinken als ze maar wou.

Er was van alles genoeg, en ze aten lekker en veel; maar de huismuis vond het toch eigenlijk maar schamele kost. "Hiermee kun je het leven rekken," zei ze, "maar meer ook niet. Nu moet je eens gauw een tegenbezoek komen maken en proeven wat wij eten," nodigde ze haar uit. Ja, dat zou ze doen, en het duurde niet lang of ze kwam.

Toen had de huismuis van alle kerstkost, waar de vrouw des huizes mee gemorst had, omdat ze in de kersttijd een beetje licht in het hoofd was geweest van het vele bier, wat vergaard: ze had stukjes kaas en boter en kaarsvet, stukjes zachte lefse* met boter en stukjes van zure-room-broodjes en nog veel meer lekkers. In de nap onder de kraan van de bierton had ze drinken genoeg, en haar hele kamer was vol lekkere hapjes. Ze aten lekker en namen het er goed van, en het scheen alsof de maag van de bergmuis geen bodem had: zulke kost had ze nog nooit geproefd!

Toen kreeg ze dorst, want het eten was pikant en vet geweest, zei ze, en nu moest ze eens drinken. "Het bier staat niet ver weg," zei de huismuis, "hier kun je drinken." En ze sprong op de rand van de nap en leste haar dorst. Maar meer dronk ze ook niet, want zij kende het kerstbier, en wist, dat het sterk was. Maar de bergmuis vond het een heerlijk drinken, zij had ook nooit wat anders dan water geproefd, en ze nam de ene slok na de andere. Maar zij kon niet tegen dit sterke kerstbier. Ze was dronken toen ze van de nap af sprong en haar hoofd en haar pootjes sloegen op hol, zodat ze de ene bierton op, en de andere af huppelde en rende, en ze op de planken tussen koppen en kroezen begon te dansen en draaien en te piepen en jammeren alsof ze dronken en krankzinnig was - en dronken was ze dan ook. "Je moet je niet net gedragen of je pas door een prins uit de berg bent verlost," zei de huismuis. "Maak toch niet zo'n lawaai en burengerucht. We hebben hier een harde veldwachter," zei ze. De bergmuis zei, dat alle veldwachters haar koud lieten.

Maar de kat zat op het kelderluik op de loer en hoorde het gepraat en spektakel. Op hetzelfde ogenblik, dat de vrouw het luik oplichtte, omdat ze een schaal bier moest gaan tappen, glipte de kat de kelder in en sloeg de bergmuis aan haar klauw. En toen werd er een ander liedje gezongen. De huismuis rende haar holletje in, en zat daar veilig en zag, dat de bergmuis eensklaps nuchter was geworden toen ze de klauwen van de kat voelde.

"O, lieve veldwachter, o, lieve veldwachter, wees me genadig en spaar mijn leven, dan zal ik je een verhaaltje vertellen," zei ze. "Laat horen!" zei de kat.

"Er waren eens twee hele, kleine muisjes," zei de bergmuis, en ze piepte jammerlijk langzaam, want ze wilde er zo lang mogelijk over doen. "Dan waren ze niet alleen," zei de kat kort en nors. "En toen hadden we een boutje, dat we zouden braden." - "Dan leden jullie geen honger," zei de kat. "En toen legden we het op het dak, opdat het wat kon afkoelen," zei de bergmuis. "Dan verbrandden jullie je tong niet," zei de kat. "En toen kwamen de vos en de kraai en aten het op," piepte de bergmuis. "En nu eet ik jou op!" zei de kat.

Maar op hetzelfde ogenblik liet de vrouw het kelderluik dichtvallen, waardoor de kat schrok en ze de muis losliet. En wip, was de bergmuis in het holletje van de huismuis. Daarvandaan liep een gang de sneeuw in, en de bergmuis bleef heus niet lang meer napraten. "Dit noem jij nu het goed hebben! En jij wilt beweren, dat je het plezierigst leeft?" zei ze tot de huismuis. "De Heer zegene mij dan maar met wat minder in plaats van me zo'n groot huis en zo'n grijpklauw van een veldwachter te geven. Het scheelde toch zeker maar een haar of ik was er mijn kostelijk leven bij ingeschoten!" zei de bergmuis en ze glipte weg.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Open brief aan mijn oudste dochter...

Vraag me niet hoe ik altijd lach

LIVE - Sergey Lazarev - You Are The Only One (Russia) at the Grand Final