De droom van Eisik
In de Poolse stad Krakau woonde eens een arme koopman met de naam Eisik Jacobowitz. Geluk in zaken had hij nooit gekend en de houthandel die hij van zijn vader had geërfd had nooit goed gelopen. Eisik zelf was niet bijster zakelijk. Hij verkocht hout tegen veel te lage prijzen en verloor daardoor het nodige kapitaal. Op een dag zat Eisik bijna aan de grond, hij had geen rooie cent meer. Blijkbaar was hij niet voor koopman in de wieg gelegd. En elke nieuwe handel of ander baantje dat hij uitprobeerde, wilde maar geen succes worden. Zijn vrouw Friedel schold hem uit voor sukkel en nietsnut. 'Wat heb ik aan een man die geen geld in het laatje brengt?'
Friedel liep de hele dag door tegen Eisik te kijven en te schelden. Ze was zogezegd een kijfwijf, een echte takkevrouw. Zoiets past wel bij een arme houthandelaar! Maar al dat gescheld en geruzie hielp Eisik helemaal niks. Hij werd er niet veel vrolijker van, sterker nog: hij kreeg er schoon genoeg van. Op een dag zei hij: 'Friedel, jij bent de baas en ik ben de baas. Maar wie moet altijd de geit melken? Ik! Jij bent de knecht en ik ben de knecht. Maar wie mag altijd op het paard zitten? Jij!' Friedel pikte deze opstandige woorden van haar man niet en schreeuwde hem toe: 'Honden zijn nog beter dan mannen, want die blaffen tenminste niet naar hun baas.' Dat gekijf ging de hele dag door. Liefde kan soms zo gezellig zijn als een gevangenis, zo lekker als een hap rauwe uien. Eisik voelde zich zo vrij als een vogel... in een kooi.
Zijn vrouw bleef maar klagen: 'Het kleine beetje geld dat we nog hebben, moet jij zonodig weggeven aan die armoedzaaier van een buurman.' 'Lieve Friedeltje van me, je weet toch dat die arme man het nog zwaarder heeft dan wij. Hij heeft zeven kleine kinderen te voeden.' 'Dat mag zo zijn, maar ik zag zijn vrouw vanmorgen nog een vette gans kopen op de markt. Je hoort het goed, Eisik! En dat van ons geld! Terwijl wij voor sjabbat niet eens een goedkope vis op tafel hebben!' 'Goed dat je het zegt, Friedel. Want ik wist niet dat onze buurman een dikke gans nodig had om sjabbat te kunnen vieren. Voortaan zal ik hem elke week wat extra geld geven, dan hoeft hij tenminste nooit een mager kippetje te kopen.' Dat was Eisik ten voeten uit. Van alle arme joden in Krakau was hij misschien wel de grootste sukkel, maar hij bleef desondanks altijd vrijgevig en gastvrij.
Op een nacht kreeg Eisik een droom. Hij zag een prachtige stad met een grote rivier die er dwars doorheen slingerde. Bovenop een heuvel bij die rivier stond een schitterend kasteel. Op een van de bruggen over de rivier zag hij een oude man staan die hem wenkte. Het leek wel een profeet, een man met een lange mantel en een grijze baard. Eisik liep in zijn droom naar de brug en de oude man sprak hem aan: 'Deze stad hier heet Praag. Aan de voet van de Karelsbrug waar je nu op staat, ligt een schat op jou te wachten. Zoekt en je zult vinden!' Toen Eisik kort daarna wakker werd, vertelde hij de droom aan zijn vrouw. Maar Friedel lachte hem vierkant uit. 'Naar Praag? Je kunt beter putjesschepper worden hier in Krakau. Dan loop je nog veel eerder de kans om een fortuin bij elkaar te sparen. Welke dwaas gelooft in zulke dromen?!' Eisik meende dat zijn vrouw wel eens gelijk kon hebben en vergat zijn droom. De meeste dromen zijn bedrog.
Maar een week later kreeg Eisik precies hetzelfde nachtgezicht. Weer zag hij een oude man die hem wenkte en vertelde dat er een schat verborgen lag bij de Karelsbrug in Praag. 'Dat is toch sterk', zei hij de volgende morgen tegen Friedel. 'Zou het dan toch iets te betekenen hebben?' Friedel stak haar handen in de lucht, keek omhoog en zuchtte: 'God in de hemel, waarom straft u mij zo zwaar? Waarom heeft u mij een dwaas en een dromer als man gegeven? Geef hem een grammetje wijsheid en hij zal geen karrevrachten met dwaasheid meer in zijn hoofd halen!' Opnieuw liet Eisik zich door zijn vrouw overtuigen. 'Je kunt toch wel snappen dat het volgen van je dromen hetzelfde is als vragen om ongelukken? Het is najagen van de wind, zoals de Prediker zegt.'
Maar nog geen week later kreeg Eisik voor de derde maal diezelfde droom. Nu wist hij het zeker, dit was een goddelijk teken. Daarom ging hij op weg naar Praag. Maar voor zijn vertrek kreeg hij nog een flinke veeg uit de pan plus een pak slaag met de bezem, want Friedel was nu eenmaal een takkewijf. Ze was ziedend en schreeuwde hem toe: 'Je maakt een weduwe van mij! Want wie mag er nu de komende weken hout gaan sprokkelen, de kachel aanmaken en de geit gaan melken? Ik toch zeker!'
Eisik liep stevig door, zijn vrijheid gaf hem vleugels. Hoe verder van huis, hoe vrolijker hij werd. En na een wekenlange voettocht bereikte hij eindelijk de stad Praag. Eisik vergaapte zich aan de vele schoonheden van de stad en zag in de verte een prachtige burcht op de heuvel liggen. In de stad vroeg Eisik iemand naar de Karelsbrug. Die had hij al snel gevonden, want iedereen kent die brug, de oudste en mooiste van Praag. Aan het einde van de brug stond de Karelspoort, een van de belangrijkste toegangdeuren tot de oude stad. Eisik had zijn reisdoel bereikt, maar waar moest hij nu die schat gaan zoeken? Dat had de oude man van zijn dromen er niet bij gezegd.
Eisik liep de hele dag heen en weer over de Karelsbrug en zocht naar een aanwijzing. De ene keer stond hij op de kade, de andere keer daalde hij af naar de rivier Veltava. Tot 's avonds laat ging Eisik door met zoeken en scharrelen rond de Karelsbrug. Het kon niet anders of de schildwacht die de Karelspoort en brug bewaakte, kreeg hem in de gaten. 'Hé jij daar, ben je de weg soms kwijt? Of zoek je iets?' 'Ik zoek een schat die hier ergens verborgen ligt', antwoordde Eisik eerlijk. Hij vertelde de poortwachter van de droom die hij tot drie maal had gehad.
'Haha, dus jij gelooft in zulke dromen?!', zei de schildwacht bulderend van het lachen. 'Dan zal ik je gauw uit de droom helpen, kerel. Als ik net zo'n ezel was geweest als jij, dan had ik nu al lang en breed in Krakau gezeten.' 'Hoe bedoel je?', vroeg Eisik. De poortwachter vertelde hem daarop een eigenaardig verhaal. 'De afgelopen weken heb ik ook tot drie maal toe een rare droom gehad. Een oude man die op een profeet leek, zei me dat ik naar Krakau moest reizen. Daar moest ik zoeken naar het huis van een zekere Eisik, een joodse koopman. In zijn tuin, onder een oude perenboom, zou een schat begraven liggen. Nou, zoiets doms geloof je toch niet?'
'Waarom zou ik dat geloven? Ten eerste zijn alle joden in Krakau zo arm als Job. Dus denk je dat daar iets valt te halen? Welnee! En in de tweede plaats: stel dat daar toch iets te vinden valt, probeer dan in Krakau maar eens een koopman op te sporen die Eisik heet. Het stikt daar van de handelaars en de helft van hen heet Eisik. Bovendien heeft iedereen daar wel een perenboom in zijn tuin staan. Ik zou de tuinen van de halve stad Krakau moeten omspitten om die schat op te kunnen graven. Een droom is leuk, maar het moet niet al te gek worden!'
Eisik kon zijn oren niet geloven. Hij keerde zo snel mogelijk terug naar huis om in zijn eigen tuin onder de oude perenboom te gaan graven. Zijn vrouw verklaarde hem voor gek. Maar ze wist ook dat een dwaas met een aanval van waanzin niet te stoppen viel. Na een uurtje graven stuitte Eisik met zijn schep op iets hards. Plok! Een ijzeren kist. Toen de kist eenmaal boven de grond stond en geopend werd, zat die barstensvol met goudstukken, sierraden en edelstenen.
Wat een wonder! Friedel deed vanaf dat moment heel aardig tegen haar man. Ze schold hem niet langer uit voor sukkel en schlemiel. Ze molk de geit zonder morren en vergat steeds vaker te zeuren of te mopperen. Ze knuffelde haar man voor het slapen gaan en fluisterde zachtjes in zijn oor: 'Droom maar zacht vannacht, mijn lieve Eisik!' Misschien was dát nog wel het grootse wonder: Friedel was een schat van een vrouw geworden.
Sinds die dag hebben Eisik en Friedel geen geldzorgen meer gekend. Ook alle buren, vrienden en familieleden mochten meegenieten van de schat. Elke week stond er met sjabbat een vette, gebraden gans op tafel en vele gasten mochten aanschuiven. Uit dankbaarheid voor deze rijkdom heeft Eisik Jacobowitz, die vroeger een arme houthandelaar was geweest, een synagoge laten bouwen. Die staat nog steeds in Krakau en die draagt nog altijd zijn naam: Eisik's Synagoge. En wanneer mensen hem vroegen hoe hij aan zijn rijkdom was gekomen, dan zei hij elke keer: 'Het begon allemaal met een droom en een verre reis. Soms moet een mens veel reizen en ver zoeken, om het geluk uiteindelijk dichtbij huis te kunnen ontdekken.'
Reacties
Een reactie posten