Religieuze betekenis van bomen
Juist vanwege deze veelzijdigheid van functies hebben bomen van oudsher
religieuze betekenis gehad. Zo speelde de eik in de indo-germaanse cultuur
en streken rond de Middellandse Zee een belangrijke religieuze rol, maar ook
in Japan werd en wordt nog grote symbolische waarde aan deze boom toegekend.
De Sumerische (natuur)god Doemoezi werd als levensboom vereerd. Bekend is ook
de afbeelding van de Egyptische godin Hathor, die in de gedaante van een boom
eten en drinken aan de overledene aanreikte. In de Grieks-Romeinse religie
is de eik speciaal toegewijd aan de hoogste godheid. Het is dan ook niet toevallig
dat eiken in oude mythen en sagen opvallend vaak door de bliksem worden getroffen:
bliksem en donder waren immers de machtsmiddelen van Jupiter en Zeus. Het
beroemdste heiligdom in de Grieks-Romeinse oudheid was daarom ook het eikebos
van Zeus bij Dodona (in Epirus), waarin de godheid Zeus zich in het ruisen
en ritselen van de bladeren openbaarde. Deze oudste orakelplaats van de Grieken
heeft zijn wortels in een nog veel oudere vruchtbaarheidscultus (3000 v. Chr.).
Zo smolten in Dodona de cultus rond de godin van de aarde (Gaia) en de boomcultus
in elkaar.
Maar ook zonder een directe band met het goddelijke was de boom in de oudheid
een symbool van het leven: wie zich aan een boom vergrijpt, bedreigt de wortels
waarmee het leven zich voedt. Daarom was het in de Babylonische cultuur streng
verboden schade toe te brengen aan bomen en stonden er fikse straffen op het
vellen ervan; en in het Oude Testament werd het volk van Israël uitdrukkelijk
verboden in een oorlog vruchtbomen te vernietigen (Deuteronomium 20, 19).
Over "kappen met kappen" gesproken...!
In het oude Palestina neemt de eik een bijzondere plaats in; hij heeft daar met name de betekenis van de verbonds-boom: de hardheid van eikehout staat niet alleen symbolisch voor onsterfelijkheid, maar zijn ook de stille getuigen van eeuwige beloften en verbondssluitingen. In het heiligdom van Baal-Berith stonden - bij Sichem - heilige eiken; en Jahwe openbaarde zich in de eik van Mamre bij Hebron (Genesis 18, 1). Ook elders in het Oude Testament is veelvuldig sprake van bomen die een symbolische betekenis hebben. Jahwe vergelijkt zichzelf in Hosea 14, 9 met de kracht en vruchtbaarheid van de altijd groene cypres. De rechtvaardige mens die zich aan Jahwe's geboden houdt, wordt in Psalm 92, 13-16 vergeleken met een groene en frisse palmboom; en in Psalm 1 heet "gelukkig de man, die niet treedt in het overleg van de bozen...Als een boom is hij, wortelend waar water stroomt, die vrucht draagt in het seizoen, zijn gebladerte zal niet verdorren". Steeds opnieuw wordt de rechtvaardige en godsvruchtige mens vergeleken met een boom (Jeremia 17, 8; Jesaja 61, 3). In het Hooglied zingt de bruid: "Als een appelboom tussen de bomen in het woud is mijn beminde onder de jongemannen"... (Hooglied 2, 3). In Daniël 4, 7-24 speelt het oeroude beeld van de wereldboom een rol bij koning Nebukadnessar die in Babel droomde van een wereldrijk. En in het boek Job is de boom het symbool van moed, hoop en uithoudingsvermogen: "Voor een boom is er hoop; zelfs omgehouwen kan hij nog uitbotten, opnieuw in bladeren schieten" (Job 14, 7 vv). Sommige bomen (zoals bijvoorbeeld de terebinten bij Betel, Jabes en Ofra of de tamarisken van Berseba en Gibea) waren zo bekend, dat alleen al het noemen ervan voldoende was om de plaats van samenkomst aan te duiden. In het Nieuwe Testament wordt vaak het beeld van de boom en zijn vruchten gebruikt om het onderscheid tussen goed en kwaad aan te duiden (vgl. bv. Matteüs 12, 33). In de parabel van het mosterdzaadje vergelijkt Jezus het Rijk Gods met een boom (Matteüs 13, 31 vv) en zichzelf met een wijnstok (Johannes 15, 1 vv). Vruchtbare en onvruchtbare bomen zinspelen op goede en slechte mensen; vgl. de gelijkenis van de onvruchtbare vijgeboom (Lucas 13, 6-9) of "Elke boom die geen goede vruchten draagt, wordt omgekapt en in het vuur geworpen" (Matteüs 3, 10).
Reacties
Een reactie posten