De rijke sloebers van Chelm
Chelm mag dan op een dag helemaal afgebrand zijn, gelukkig zijn er nog veel verhalen bewaard gebleven. Enkele boeken met legendarische geschiedenissen van Chelm - ook wel de Kronieken der Krankzinnigen genaamd - konden nog nét van het allesverslindende vuur gered worden. En natuur-lijk hebben oude schlemielen en schlemazzels hun levensverhalen later doorverteld aan kinderen en kleinkinderen. Op die manier bleef Chelm nog een beetje bestaan.
Chelm was een rijke stad, dat wil zeggen: rijk aan sores en ellende. Generaties van Chelmer dwazen kwamen en gingen, maar onoplosbare problemen stapelden zich op. Aan lastige kwesties en domme pech had men nimmer gebrek. Maar één ding bleken ze in Chelm in grote overvloed te bezitten: armoede. Alle inwoners waren zo arm als Job, een enkeling uitgezonderd. Maar je bent schlemiel of niet en zelfs pech gaat op den duur wennen. Toch droomden ze in Chelm van geluk, voorspoed en rijkdom. Eens moest er toch van komen.
Alle Chelmieten vertrouwden erop dat de Raad van Wijze Mannen altijd raad wist. Zoniet, dan waren ze werkelijk ten einde raad. De Raadsleden hadden langere baarden dan de overige inwoners als teken van hun grote wijsheid. Wijsheid en baarden vindt men bij bejaarden, was destijds een bekende spreuk in Chelm. Daarnaast droegen de Raadsleden hogere hoeden dan de rest, als bewijs van hun uitpuilende verstand. (Of was het misschien toch om indruk te maken?) Hoewel de Wijze Mannen eerder met stomheid geslagen waren dan met wijsheid gezegend, zagen ze zichzelf als de grootste geleerden ter wereld. Wijzer en gewichtiger nog dan koning Salomo.
In de Raad van Wijze Mannen zaten ondermeer rabbi Eliëzer Ezel, de melamed Malle Mosje, de slager Shlomo Stomkop en Leipe Levi, de herbergier. Maar ook Emiel Schlemiel was toegetreden tot dit bijzondere, waanwijze gezelschap. De raadsleden bleven maar nadenken over dat ene, lastige probleem: de armoedige toestand van Chelm. Wat viel daar aan te doen? Op een dag kondigde rabbi Ezel aan dat hij een lezing over dit onderwerp zou houden in het leerhuis.
'Ik wil graag vier belangrijke punten inzake deze armoedige kwestie met jullie bespreken', sprak de rabbi plechtig. 'Het eerste waar ik het over wil hebben, dat weet ik, maar is jullie onbekend. Het tweede weten jullie allemaal, maar daar weet ik weer niks van. Van het derde punt weten we allebei even weinig en het vierde kennen we allen even goed.' Alle raadsleden zetten grote ogen op na deze geheimzinnige woorden en rabbi Ezel las de verwarring op hun gezichten.
'Chelmieten, ik zal het jullie allemaal uitleggen. Om te beginnen het eerste punt. Ik heb een oude broek met gaten aan, dat weet ík maar al te goed. Omdat mijn lange jas die broek bedekt, weten jullie daar echter niets van - tenzij ik het jullie vertel. Vervolgens: jullie weten of je voor mij een nieuwe broek wilt kopen, maar dat weet ik natuurlijk niet voordat ik hem daadwerkelijk ontvangen heb. Ten derde: vandaag had ik moeten vertellen over welk Thoragedeelte ik jullie zou onderwijzen, maar omdat ik dat zelf niet weet, kunnen jullie dat ook niet weten. En tenslotte: één ding weten we allemaal, namelijk waar de herberg van Leipe Levi te vinden is. Laten we daarom een glaasje drinken in zijn kroeg en daar verder overleggen hoe we rijk kunnen worden.' En met deze aansporing besloot de rabbi zijn lezing en wandelden alle raadsleden naar de herberg.
'Ik heb gehoord dat kooplieden van ruilen altijd rijker worden', zo begon Shlomo Stomkop na het eerste glas. 'Van ruilen komt huilen', sprak Malle Mosje in klare taal. 'Dat is anders geen wet van boeren en tuinders', antwoordde Shlomo. 'Want ik heb gehoord dat zij voordurend hun lapjes grond met elkaar ruilen, zodat ieder een stukje land krijgt dat dichterbij de rest van zijn landerijen ligt. Dat schijnt heel handig te zijn.' 'Dat moeten wij dan ook maar eens proberen', sprak rabbi Ezel. Hij haalde er een plattegrond bij waarop alle land- en tuinbouwgrond in Chelm stonden aangegeven. De raadsleden zetten het mes in de landkaart en verdeelden zo opnieuw de landerijen en tuinen. Ieder raadslid kreeg tenslotte een paar snippers van de kaart mee naar huis, de rest werd verdeeld onder de overige inwoners van Chelm. Wie ontevreden was, moest maar verder ruilen.
Het deerde niet dat iedereen ineens veel verder dan voorheen moest lopen naar zijn stukken grond. Het ging tenslotte om het prachtige idee van ruilhandel en dit was al een mooi begin. Shlomo Stomkop had de ene helft van zijn tuin geruild met de overbuurman, het andere stuk ruilde hij met het kruidentuintje van de kruidenier. Malle Mosje ruilde de hele tuin achter zijn huis voor twee stukjes akkerland, het eerste lag aan het éne uiteinde, het tweede aan het andere uiteinde van Chelm. Iedere ochtend gingen alle Chelmieten naar hun nieuwe snippers land om te harken en onkruid te wieden. Ze hadden haast geen tijd meer over om elkaar onderweg te groeten, want ze moesten hele afstanden afleggen en lang doorwerken om 's avonds laat weer thuis te komen. De raadsleden hadden door hun drukke werkzaamheden geen gelegenheid meer om nog te vergaderen. Maar ieder van hen was dik tevreden, want er werd hard gewerkt. Harder dan ooit. Dat zou zich op den duur wel uitbetalen.
Na een tijdje viel het enkele raadsleden op dat ze weliswaar stevig doorwerkten, maar dat hun inkomsten er bij lange na niet op vooruit waren gegaan. 'We doen iets niet goed, want we zijn nog steeds niet rijk', zei Emiel Schlemiel. Daar zat wat in. Daarom besloten ze opnieuw met elkaar te ruilen. Alle snippers werden op één grote hoop gelegd en daarna gingen ze lootjes trekken. Niet lang daarna herhaalde zich het gesjor en gesjouw, van het ene naar het andere eind van het dorp. Op den duur oogde de ene Chelmiet nog bleker en vermoeider dan de andere. Maar rijk werden ze niet van hun ruilhandel. Tenslotte stelde Schlemiel in een korte raadszitting voor om dit keer net zolang verder te ruilen tot ieder zijn eigen grond weer terug had. Dat was een gelukzalige dag voor Chelm. Iedereen wilde eerst goed uitrusten van al dat gedraaf en nam zich voor niet meer zo hard als een paard te werken. Maar geld in het laatje? Ach, dat waren zorgen voor morgen.
Na een tijdje kwam de Raad van Wijze Mannen opnieuw bij elkaar. Aangezien rijkdom en voorspoed in Chelm niet vanzelf groeiden, moest dat toch uit de grond worden gestampt. 'Wie heeft er nog een idee?', vroeg rabbi Ezel. Leipe Levi, de herbergier, nam het woord. 'Zout is een kostbaar goedje. Ik gebruik het elke dag in de keuken, want een keuken zonder zout is als een boerenakker zonder mest. Maar zout is wel kostbaar, omdat we het van elders moeten importeren tegen een hoge prijs. Daarom stel ik voor dat we zelf zout gaan verbouwen.' 'Hoe moet dat dan?', vloeg Shlomo Stom-kop. 'Net als bij suiker', antwoordde Leipe Levi. 'Suiker groeit op het land. En aangezien zout en suiker op elkaar lijken, zullen ze ook wel op eenzelfde manier groeien.'
'Geloof je dat dat kans van slagen heeft?', vroeg rabbi Ezel aan Leipe Levi. 'Geen idee. Maar koekjes zijn best lekker.' 'Hoe bedoel je?', vroeg Malle Mosje. 'Ik moet ineens aan koekjes denken, want die kunnen niet zonder suiker en zout', zei de herbergier. 'Op een dag had ik trek in wat lekkers en vroeg ik aan mijn vrouw of ze koekjes wilde bakken. Toen ze zei dat er geen meel was, vertelde ik dat havermout ook goed was. Daarna riep ze vanuit de keuken dat de eieren op waren en riep ik terug dat het met water ook kon. De boter was eveneens op, maar met karnemelk moest het vast wel gaan. Tenslotte bleek de suikerpot leeg en stelde ik voor om dan maar zout te gebruiken. De gebakken koekjes waren helaas niet te eten, maar ze hadden natuurlijk best kunnen lukken. Waarom niet? Je moet een beetje creatief met de ingrediënten omspringen. En ik zeg altijd: je weet pas of iets lukt, wanneer je het eerst eens hebt uitgeprobeerd.'
De raadsleden vonden dat Leipe Levi een prachtig voorstel had gedaan. Wat met koekjes kon, kon ook met zout. Ze besloten om een flinke lap akkergrond om te ploegen en daarna het zout uit te zaaien. De hele zoutvoorraad van Chelm werd op het veld gestrooid. Maar wat gaf dat? Na een paar maanden zouden ze een enorme zoutoogst binnenhalen en alles vanzelf weer terugverdienen. Om de beurt hield een van de raadsleden de wacht bij het veld, want vogels konden die zoutzaadjes wel eens wegpikken. Na een maand werd het land steeds groener, er kwamen kleine zoutplantjes uit de grond tevoorschijn. Toen werd Emiel Schlemiel namens de Raad aangesteld als zoutwachter. Hij moest koeien en schapen verjagen wanneer die de plantjes dreigden op te eten of te vertrappen. Schlemiel beloofde plechtig dat hij goed op zou oppassen en tegelijk te voorkomen dat hij zélf de oogst plat zou trappen.
Op een zekere dag lag er een dikke koe midden in het zoutveld. Schlemiel de veldwachter riep heel hard 'boe', maar het beest gaf geen krimp en at rustig door. Hij wist niet hoe hij dat rund moest verwijderen zonder zelf het veld te betreden. Dan zou hij zijn belofte breken en het zoutkruid kapot trappen. Gelukkig, Schlemiel kreeg een helder idee. Hij liep naar de raadszaal en vroeg vier raadsle-den hem te helpen. De mannen liepen mee naar zijn huis en namen Schlemiel's oude, krakkemikkige bed mee. Vlakbij het zoutveld beklom Schlemiel zijn bed en tilden de vier raadsleden elk een bedpoot in de lucht. Ze droegen hem over het zoutveld naar de koe die nog even onverstoorbaar als daarnet in het veld lag. 'Scheer je weg', riep Schlemiel vanuit de hoogte, terwijl hij met een dikke tak begon te zwaaien. Trots als een koning op zijn draagbaar stond Schlemiel aanwijzingen te geven hoe de mannen onder hem moesten lopen. Ze liepen als wildemannen om het dier heen om de koe schrik aan te jagen. Bijna zakte Schlemiel door de bedbodem en had hij zijn belofte gebroken, maar de dragers wisten dat net op tijd te voorkomen. Dat het veld er inmiddels half afgevreten en vertrapt bij lag, was van ondergeschikt belang. De eer van Schlemiel was gered.
De tijd van oogsten was daar, al was er niet veel meer van het zoutveld over. Uit voorzorg had Leipe Levi extra veel bier en wijn ingeslagen, want van zout oogsten krijg je nu eenmaal grote dorst. Het hele dorp was uitgelopen, ieder was nieuwsgierig of de zoutoogst was gelukt (zoals de koekjes van Leipe Levi). Schlemiel wilde als eerste van het zoutkruid plukken. Hij pakte met zijn blote handen een stronkje beet en begon te trekken. 'Ai, die planten branden als de neten! Die kun je niet zonder handschoenen aanpakken.' Een aantal Chelmieten haalden snel hun winterhandschoenen van zolder en gingen Schlemiel helpen. Aan het eind van de dag hadden ze twee kruiwagens vol met zoutkruid. En dat zonder blaren op hun handen.
Leipe Levi had toegezegd om na afloop soep te koken voor het hele dorp. Voor een goede smaak zou hij wat van de eerste zoutplanten toevoegen. Maar toen de soep werd opgediend, werd hij iets te heet gegeten. 'Weg met die troep, ik krijg brandblaren op mijn tong', riep Malle Mosje uit. 'Wat een smakeloze hap!' Niemand die het begreep. 'Misschien heeft de regen al het zout uit de planten weggespoeld', zei de een. 'Goed mogelijk', zei een ander. 'Maar het kan ook zijn dat dieven het gisteren er al uit gestolen hebben. Omdat ze hadden gehoord dat wij het vandaag wilden gaan oogsten.'
Dat het zoutkruid in werkelijkheid brandnetels betrof, was in niemands hoofd opgekomen. Een mislukte oogst en nergens in Chelm ook maar één zoutzaadje te bekennen. Leipe Levi opperde het idee om sneeuw achter de kachel te drogen en dat voorlopig als zout te gebruiken. Maar zó achterlijk waren ze in Chelm nu ook weer niet. Hoe ze de winter doorkwamen? Gewoon: zouteloos. Maar ook van rijkdom hadden ze bij lange na nog niet geproefd.
Reacties
Een reactie posten